Publicatie datum: 15-05-1997
Spuittechniek bij onkruidbestrijding in suikerbieten
In proeven op een zavelgrond blijkt met een standaard Lage Doseringen Systeem (BOGT) kamille zeer goed te kunnen worden bestreden. Het is hiervoor niet nodig de standaard dosering te verhogen of de middelencombinatie aan te passen. Wel komt de tijdige uitvoering van de bespuitingen er zozeer op aan, dat met alleen de standaard LDS de bestrijding van kamille niet betrouwbaar genoeg is. Tot dusver betekende dit dat een bodemherbicide aan de basis nodig bleef. Met de toelating van Safari is het wel mogelijk geworden kamille na opkomst betrouwbaar te bestrijden.
Inleiding
In suikerbieten is de onkruidbestrijding met het LDS goed mogelijk gebleken. Onkruiden in het kiemplantstadium bleken buitengewoon gevoelig voor onkruidbestrijdingsmiddelen. Door herhaalde bespuitingen met verlaagde doseringen werd minder middel gebruikt en een besparing op de kosten van de onkruidbestrijding gerealiseerd.
De bestrijding van kamille is een knelpunt gebleven. Het is in de teelt van suikerbieten het voornaamste onkruid waarvoor de toepassing van een bodemherbicide noodzakelijk bleef. Om LDS te optimaliseren, werd dit onderzoek op de bestrijding van kamille gericht. De vraag is in hoeverre dit onkruid door een gebruikelijke middelencombinatie (BOT) in afdoende mate kan worden bestreden, of een aanpassing van de dosering nodig is en of vervanging van Goltix door Pyramin de werking tegen kamille kan verbeteren. De verwachting is dat om een goede bestrijding van kamille met LDS te bereiken, de eerste bestrijding op tijd kan worden uitgevoerd; dit is het geval als kiemplanten van kamille nog heel klein (speldeknop) zijn. Dat vraagt intensieve waarnemingen over het opkomsttijdstip van kamille.
Proefopzet
Na opkomst werden de onderstaande behandelingen een aantal keren herhaald in 1991, 1992 en 1993. Over het gehele proefveld werd een bespuiting met een bodemherbicide achterwege gelaten.
A | 0,5 liter fenmedifam per ha + 0,5 liter Tramat per ha + 0,5 kg Goltix per ha + 0,5 liter olie per ha |
B | 0,75 liter fenmedifam per ha + 0,75 liter Tramat per ha + 0,75 kg Goltix per ha + 0,75 liter olie per ha |
C | 0,5 liter fenmedifam per ha + 0,5 liter Tramat per ha + 0,5 kg Pyramin per ha + 0,5 liter olie per ha |
D | 0,75 liter fenmedifam per ha + 0,75 liter Tramat per ha + 0,75 kg Pyramin per ha + 0,75 liter olie per ha |
Object A is het standaard LDS. Object B is een verhoogde (maar nog steeds lage) dosering. Object C is afgeleid van object A, maar hierbij werd, om het effect hiervan op kamille na te gaan, Goltix vervangen door Pyramin. Object D is een iets verhoogde dosering van C.
Bovenstaande bespuitingen werden ieder op twee data gestart. De eerste wanneer nog slechts zeer kleine onkruiden konden worden waargenomen (s1); de tweede serie bespuitingen startte twee dagen na de eerste (s2). Hiermee kon het risico van een iets te late begindatum van een reeks LDS-bespuitingen worden vastgesteld.
Verspreid over het proefveld werd ook in deze opzet een aantal kleine nulveldjes opgenomen. De proeven werden in viervoud uitgevoerd.
Proefveldgegevens en -uitvoering
De proeven werden aangelegd op een zavelgrond. Bespoten werd met 300 liter water per ha. Hiervoor werd de Teejet-dop XR110-03 VS gebruikt. De eerste bespuiting werd uitgevoerd toen de meeste onkruiden nog slechts kiemplanten waren. Om de resultaten van de bespuitingen vast te leggen, werden onkruidtellingen gedaan.
In 1991 werd het zaaibed intensief bewerkt, opdat de grond fijn kwam te liggen. Op 16 april werd daarop beregend om de grond te laten verslempen en daarmee de kans op kamille te verggroten. Bij de eerste bespuiting was het zonnig weer. Er waren nauwelijks onkruiden te zien. Bij de tweede bespuiting was het regenachtig weer. Na de bespuiting is het echter ongeveer zes uur droog geweest. Er stonden sporadisch planten van kleefkruid, zwaluwtong, kamille en varkensgras.
In 1992 waren de bieten op het moment van de eerste bespuiting nog kiemplanten. De eerste bespuiting op de s2-objecten werd twee dagen later uitgevoerd dan op de s1-objecten. Op het moment van de tweede bespuitingen op de twee groepen objecten hadden de suikerbieten twee echte blaadjes.
Bij de eerste bespuiting waren de bieten in 1993 nog kiemplanten. De eerste bespuiting op de s2-objecten werd twee dagen later uitgevoerd dan op de s1-objecten. Bij de tweede bespuiting op de s1-objecten was het half bewolkt; op het moment van de tweede bespuiting op de s2-objecten was het daarentegen zonnig. Op alle objecten werd nog een derde bespuiting uitgevoerd.
Resultaten
In 1991 kwam in het proefveld zo weinig onkruid voor dat geen zinvolle onkruidtellingen konden worden gedaan om de effecten van de afzonderlijke bespuitingen na te gaan. Later in het seizoen konden tellingen worden gedaan aan inmiddels grotere planten van kamille door de gehele oppervlakte van de velden te tellen. Op onbehandeld kwam 0,9 kamilleplant per m2 voor. Op de behandelde velden kwam slechts een enkele kamilleplant voor (8 planten op 936 m2). Er kon gemiddeld over alle behandelingen wel een bestrijdingspercentage worden berekend van 99% ten opzichte van onbehandeld.
De onkruiddruk was in 1992 voor deze grond hoog. Bij de eerste bespuiting stond er vrij veel zwaluwtong en perzikkruid. Verder kwam er kleefkruid, melganzevoet en kamille voor. De aantallen onkruiden werden door de eerste bespuiting, uitgezonderd kleefkruid, sterk teruggebracht. Daatna kiemde weer veel onkruid; vooral perzikkruid en melganzevoet. Het aantal onkruiden op onbehandeld is met name voor perzikkruid lager dan op grond van eerdere tellingen werd verwacht. Hierbij speelt concurrentie tussen onkruiden een rol. In tabel 1 en 2 zijn bestrijdingspercentages vermeld, berekend op grond van tellingen enkele weken na de laatste bespuiting. Doordat er op onbehandeld concurrentie tussen onkruiden is opgetreden, zijn de bestrijdingspercentages van de behandelingen enigszins onderschat. Met de middelencombinaties A en B werd bij de betreffende objecten een volledige bestrijding van kamille verkregen. Bij een startdatum twee dagen later was het gerealiseerde bestrijdingspercentage van kamille duidelijk lager.
Object | Kamille | Kleefkruid | Melganzevoet | |||
1992 | 1993 | 1992 | 1993 | 1992 | 1993 | |
A s1 | 100 | 100 | 44 | 50 | 96 | 100 |
A s2 | 88 | 100 | 20 | 100 | 96 | 100 |
B s1 | 100 | 100 | 68 | 100 | 100 | 100 |
B s2 | 88 | 100 | 52 | 100 | 92 | 100 |
C s1 | 63 | 100 | 52 | 100 | 74 | 100 |
C s2 | 0 | 100 | 44 | 67 | 61 | 100 |
D s1 | 63 | 100 | 76 | 92 | 83 | 100 |
D s2 | 38 | 100 | 52 | 42 | 78 | 100 |
LSD (5%) | n.s. | n.s. | n.s. | 22 | ||
Onkruiden op onbehandeld (planten per m2) | 2,0 | 0,3 | 3,1 | 0,5 | 5,8 | 0,9 |
Object | Zwaluwtong | Perzikkruid | Varkensgras | Totaal | ||||
1992 | 1993 | 1992 | 1993 | 1992 | 1993 | 1992 | 1993 | |
A s1 | 7 | 80 | 43 | - | - | 96 | 46 | 88 |
A s2 | 64 | 93 | 46 | - | - | 78 | 54 | 92 |
B s1 | 43 | 100 | 57 | - | - | 96 | 63 | 99 |
B s2 | 50 | 100 | 84 | - | - | 100 | 78 | 100 |
C s1 | 86 | 100 | 16 | - | - | 39 | 36 | 80 |
C s2 | 15 | 60 | 5 | - | - | 89 | 12 | 85 |
D s1 | 50 | 100 | 3 | - | - | 96 | 25 | 98 |
D s2 | 78 | 100 | 52 | - | - | 64 | 58 | 80 |
LSD (5%) | n.s. | 29 | 44 | 27 | 29 | 17 | ||
Onkruiden op onbehandeld (planten per m2) | 3,5 | 0,6 | 17,0 | 1,2 | 29,4 | 3,5 |
Door de onder de omstandigheden van deze proef ruime periode tussen de bespuitingen (circa 10 dagen) was de bestrijding van perzikkruid, zwaluwtong en kleefkruid erg moeilijk. Door met de eerste bespuiting te wachten op de eerste kamilleplantjes werd bovendien teveel risico genomen in verband met de bestrijding van andere onkruiden.
Er bleek geen verschil te zijn tussen de middelencombinaties ten aanzien van het verschil van twee dagen eerder starten van de eerste bespuiting ten opzichte van twee dagen later starten met de eerste bespuiting.
De middelencombinaties met Goltix (A en B) hadden bij de meeste onkruiden een hoger bestrijdingspercentage dan de combinaties met Pyramin (C en D). Dit is betrouwbaar aan te tonen voor perzikkruid en melganzevoet. Voor perzikkruid geldt dit overigens alleen bij vergelijking van de objecten A en B met C. Bij zwaluwtong en kleefkruid was er geen betrouwbaar verschil tussen de middelencombinaties.
Verhoging van de dosering had voor de combinaties met Goltix gemiddeld een hoger bestrijdingspercentage als resultaat voor perzikkruid, zwaluwtong ne kleefkruid. Het bestrijdingspercentage van kamille en melganzevoet werd niet verder verhoogd; de bestrijding van deze onkruiden was bij de laagste dosering al volledig.
Verhoging van de dosering had bij de combinaties met Pyramin ook een verhoging van het bestrijdingspercentage tot gevolg.
In 1993 stond er op het moment van de eerste bespuiting vooral varkensgras en enigszins verspreid ook kleefkruid. Op deze datum werd ook een enkele kiemplant van kamille geteld. De kamilleplanten die kiemden werden steeds vrij gemakkelijk bestreden. Varkensgras bleek een lastig onkruid. Het bleef ook over een lange periode kiemen. Naast deze onkruiden kwam zwaluwtong en kleefkruid voor. Het kleefkruid stond vrij onregelmatig over het proefveld verdeeld. De laatste onkruidsoort die in enige mate voorkwam was melganzevoet. Deze werd vrij gemakkelijk bestreden. Van kamille kwamen er op onbehandeld uiteindelijk 34 planten per are voor. Bij alle objecten werd dit onkruid, ondanks het ontbreken van een bodemherbicide, volledig bestreden.
Varkensgras was veel lastiger te bestrijden. Bij sommige middelencombinaties zijn de s1-objecten beter, bij andere combinaties juist de s2-objecten. Dat hier geen consequente lijn in zit, heeft waarschijnlijk te maken met het min of meer toevallige moment van kiemen op de betreffende veldjes en de vrij lange periode waarin onkruid kiemde. Het object Cs1 heeft een opvallend laag bestrijdingspercentage. Hier is geen verklaring voor. Zwaluwtong werd met de verhoogde doseringen (B en D) volledig bestreden.
Kleefkruid werd niet steeds volledig bestreden. De verschillen tussen de objecten zijn door de onregelmatige verspreiding van dit onkruid over het proefveld moeilijk te interpreteren. Melganzevoet werd op alle objecten volledig bestreden.
De middelencombinaties met Goltix gaven zowel in 1992 als 1993 gemiddeld over alle aanwezige onkruidsoorten een iets vollediger bestrijding dan de combinaties met Pyramin. De verschillen waren echter meestal niet betrouwbaar. Deze combinaties met Goltix leken met name sterker tegen kamille en varkensgras. In 1992 lijkt de hoge dosering met Pyramin echter iets sterker tegen zwaluwtong.
Conclusies
Een bodemherbicide aan de basis met een LDS geeft een voorsprong bij de bestrijding van de meeste onkruiden. Zonder Pyramin aan de basis kunnen met LDS op zavelgronden onkruiden meestal ook voldoende worden bestreden. Ook kamille kan met BOGT in principe zeer goed worden bestreden zonder de dosering te hoeven verhogen. Het komt er echter op aan dat tijdig de eerste bespuiting kan worden uitgevoerd en dat de periode tussen de bespuitingen kort genoeg kan zijn (circa een week). Voor een goed resultaat moeten de kiemplanten nog zeer klein zijn. Dit betekent dat de bestrijding van kamille met uitsluitend LDS zonder bodemherbicide aan de basis erg nauw komt en daarom niet betrouwbaar genoeg is. De toelating van Safari maakt het mogelijk om kamille betrouwbaar na opkomst te bestrijden. Het stadium waarin kamille moet worden bestreden, is met dit middel minder kritisch.
Het vervangen van Goltix in BOGT door Pyramin heeft geen voordeel voor de bestrijding van kamille en had gemiddeld over alle onkruiden die in de proef voorkwamen een minder resultaat.