Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 06-04-2012

Speuren naar sporen van Sclerotinia sclerotiorum in de lucht

In 2011 hebben Productschap Akkerbouw en Productschap Tuinbouw onderzoek gefinancierd om te achterhalen of de sporendruk van Sclerotinia op een perceel afkomstig is van het eigen perceel of van naburige percelen. Dit is van belang om te achterhalen of teeltmaatregelen die gericht zijn op het tegengaan van sporenvorming op het eigen perceel perspectief kunnen hebben.

In het eerste jaar van het onderzoek zijn er aanwijzingen verkregen dat ascosporen in grote mate in de lucht op gewashoogte aanwezig kunnen zijn zonder dat er duidelijk paddenstoelen in de omgeving aanwezig zijn. Afhankelijk van de situatie lijken er veel ascosporen van buiten het perceel te kunnen komen. Daarentegen zijn er ook situaties gevonden, waarbij de hoeveelheid ascosporen gekoppeld leek te zijn aan een bepaald perceel, ook al konden er geen paddenstoelen worden gevonden. Eerder hadden deze er wel gestaan.

Inleiding

Het is belangrijk om onderscheid te maken in onderzoek gericht op verlaging van de besmettingsdruk aan sporen en in onderzoek gericht op het verlagen van de infectiekans (bescherming van het gewas tegen infectie). Het verlagen van de besmettingsdruk aan sporen bestaat uit twee componenten namelijk het verlagen van het aantal sporen afkomstig van buiten het perceel en het verlagen van de sporen afkomstig van binnen het perceel. Nu is niet bekend welk deel van sporen van buiten het perceel komt en in welke mate dit afhangt van de regionale en weersomstandigheden.
Het is wel belangrijk om te weten hoeveel sporen onder welke omstandigheden van buiten komen, want dit bepaalt de effectiviteit van maatregelen die gericht zijn op het verlagen van de sporendruk afkomstig van het eigen perceel. Wanneer veel sporen van buiten komen, zijn maatregelen gericht op bescherming van het gewas tegen infectie belangrijker. De bescherming kan bestaan uit het toepassen van fungiciden en uit het verhogen van de plantweerstand.

In dit onderzoek is daarom nagegaan in welke mate de sporendruk van binnen of van buiten het perceel komt. Op basis daarvan kan besloten worden of maatregelen die de sporendruk verlagen (bijv. schoffelen) binnen het perceel effectief kunnen zijn en onder welke omstandigheden dit het geval is. Overigens kan een beheersing van de bodembesmetting in veel gewassen op regionaal niveau ook leiden tot een verlaging van de sporendruk dat van buiten het perceel komt.
Het doel van het project is bepalen van de hoeveelheid aan en verhouding tussen ascosporen gevormd in een perceel en ascosporen die van buiten in het perceel komen. Daarbij wordt gekeken naar de omgeving van een perceel: zijn er veel of weinig besmette percelen in de omgeving? Er zijn hierbij 2 onderdelen uitgewerkt:

  1. Op 3 locaties werd met een verschillende situatie van besmetting vanuit de omgeving via een vast meetpatroon de verspreiding van de ascosporen vastgesteld;
  2. Aanvullend op onderdeel 1 werd in 2011 op de locatie Oostwaardhoeve op 6 velden en 2 controlevelden van de geïntegreerde bestrijdingsproef van proeftuin Zwaagdijk 4 keer in de tijd (twee keer voor en twee keer na schoffelen) de hoeveelheid ascosporen van Sclerotinia sclerotiorum vastgesteld.

Waarnemingen

Als voorbeeld worden hier de gegevens van de locatie Noordoostpolder weergegeven. Op 8 september werd besloten een meting uit te voeren, hoewel er geen paddenstoelen aanwezig waren. In augustus werden hier wel sporadisch paddenstoelen in de peen gevonden. Er werd een meetlijn van bijna 600 m lang over de kavel aangelegd, waarbij om de 30 m twee petrischalen met selectieve media aan de lucht werden blootgesteld.

Afbeelding. Het perceelsoverzicht van de locatie Noordoospolder in september 2011, met de wind mee vanaf de Tollebekerweg gezien gras na tulp, peen en suikerbiet.

Figuur. De 10 logaritme van de aantallen (+0.5) ascosporen van Sclerotinia boven diverse meetpunten op percelen in de NOP.

Het bleek duidelijk dat er boven het suikerbietenperceel minder ascosporen aanwezig waren (gem. 2 sporen) dan boven het peen- (gem. 38) en grasperceel (gem. 43). Er was een vrij scherpe overgang van het aantal sporen boven het peenperceel naar het suikerbietenperceel. Dit duidt erop dat er op het peen- en grasperceel toch paddenstoelen aanwezig waren, ook al werden die niet gevonden. Andere verklaringen, zoals een bron die lag voor het meetgebied of meetfouten, zijn niet uit te sluiten.
Op de kavel in Biddinghuizen werden wel paddenstoelen in de peen gezien zonder dat dit op die plaatsen tot beduidend meer ascosporen op gewashoogte leidden. Oude bladeren van het peengewas, die ook de paddenstoelen bedekten, waren aanmerkelijk aangetast. Mogelijk is de sporendruk onder in het gewas veel hoger dan boven in het gewas, waardoor de metingen boven het gewas niet een volledig uitsluitsel geven over de mate van kans van gewasaantasting en daarmee ook niet een volledig uitsluitsel geven over het nut van het tegengaan van de vorming van paddenstoelen op het eigen perceel.

De metingen van ascosporen in de lucht konden gekoppeld worden aan voorspellingen van de sporendruk op basis van een beslissingsondersteunend systeem (BOS) van Dacom. Voor een aantal situaties lijken er goede relaties te liggen, maar voor enkele situaties ook niet. Dit verdient verder onderzoek.

Conclusies

In het eerste jaar van dit onderzoek zijn aanwijzingen verkregen dat ascosporen in grote mate in de lucht op gewashoogte aanwezig kunnen zijn zonder dat er duidelijk paddenstoelen in de omgeving aanwezig zijn. Afhankelijk van de situatie lijken er veel ascosporen van buiten het perceel te kunnen komen.
Daarentegen zijn er ook situaties gevonden, waarbij de hoeveelheid ascosporen gekoppeld leken te zijn aan een bepaald perceel, ook al konden er geen paddenstoelen worden gevonden. Eerder hadden deze er wel gestaan.