Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 12-03-2012

Screening van middelen tegen Sclerotinia sclerotiorum in aardappelen

Sclerotinia sclerotiorum breidt zich in allerlei gewassen uit en ook in aardappelen. Op dit moment is alleen van het Phytophthoramiddel Shirlan bekend dat het een goede nevenwerking heeft op Sclerotina. Specifieke Sclerotinia-middelen zijn in aardappelen op dit moment niet toegelaten.

In een screeningsproef met kunstmatige inoculatie van ascosporen van Sclerotinia is nagegaan of er middelen in aardappelen zijn toegelaten die een bestrijdend effect hebben op Sclerotinia. Het bleek dat er naast Shirlan nog twee middelen waren die op één van de twee gemeten tijdstippen  betrouwbaar minder Sclerotinia-aantasting lieten zien. Verder waren er nog vier middelen die op één van de twee tijdstippen iets minder Sclerotinia-aantasting lieten zien, maar dit was niet betrouwbaar verschillend van de controle. Er bleken drie middelen te zijn met een goede werking op Alternaria.

Inleiding

Sclerotinia sclerotiorum veroorzaakt de rattenkeutelziekte in aardappelen. Stengels sterven halverwege af, waardoor het bladerdek verloren gaat met opbrengstderving tot gevolg.
Vanwege de terugtrekking van middelen breidt Sclerotinia zich in diverse gewassen uit. Dit geeft een grotere druk van deze ziekte in aardappelen. Sclerotinia in aardappelen kan in toom worden gehouden door Shirlan in te zetten tegen Phytophthora. Shirlan heeft een nevenwerking op Sclerotinia, waardoor deze ziekte niet naar voren komt. Door het grote aanbod van Phytophthoramiddelen neemt het aandeel Shirlan in de teelt van aardappelen af, waardoor Sclerotinia in aardappelen minder bestreden wordt met als gevolg een grotere Sclerotiniadruk in Sclerotiniagevoelige gewassen binnen het bouwplan. Het is daarom zinvol om screeningsonderzoek te starten in aardappelen om te beoordelen of er naast Shirlan andere middelen zijn met een hoofd- of neveneffect op Sclerotinia. Het PA financierde het basisonderzoek, waarna de firma’s gelegenheid kregen om eventueel extra middelen te testen op hun eigen kosten.

Een blokkenproef in 4 herhalingen werd aangelegd op proefboerderij Vredepeel met het aardappelras Fontane. Het proefveld was van nature besmet met Sclerotinia en werd met gangbare middelen bespoten tegen Phytophthora. Dit waren middelen die niet in de proef op Sclerotinia getoetst werden en waarvan bekend is dat deze geen effect hebben op Sclerotinia. Op 17 juni werd Shirlan en de experimentele middelen in het bloeistadium van de aardappelen toegepast. Nadat eind juli paddenstoelen waren gevonden en er opnieuw ascosporen verspreid konden zijn, werden op 4 augustus op dezelfde wijze de fungiciden verspoten. Op 20 en 22 juni werden de ascosporen met een spuit verneveld om het gewas (bloemblaadjes) te infecteren. Op 17 juli, 25 augustus en 8 september werden de stengels onderzocht op de aanwezigheid van aantasting door Sclerotinia.

Afbeelding. Sclerotinia-aantasting op oud organisch materiaal waardoor de voet van de stengel aangetast raakt.

Waarnemingen

Op 27 juli werden de waarnemingen bemoeilijkt door de aanwezigheid van veel stengelnatrot en de geringe aantasting van Sclerotinia. Alle bruine vlekken en bruine vlekken met een wit centrum onderaan de stengelvoet werden op een helft van het veld geteld als zijnde veroorzaakt door Sclerotinia. Op 25 augustus waren de vlekken verder ontwikkeld. De bruine vlekken met een wit centrum werden op de andere helft van het veld geteld soms met, maar meestal zonder de aanwezigheid van rattenkeutels in de stengel.

Uit de waarnemingen van 27 juli blijkt dat Shirlan en experimenteel middel 2 een betrouwbare verlaging van het percentage aangetaste stengels door Sclerotinia gaf te zien. Op 25 augustus was dit naast Shirlan ook experimenteel middel 6.  Daarnaast valt te overwegen om ook experimenteel middelen 1, 4, 8 en 9 in onderzoek te nemen omdat zij op een van de twee dagen net niet betrouwbare effecten lieten zien. In dit stadium met de niet erg sterke Sclerotinia-aantasting in de proef zou het nog te vroeg zijn om aan te nemen dat deze experimentele middelen geen effect zouden kunnen hebben op Sclerotinia.
Op 25 augustus bleek bovendien dat er middelen waren met een uitstekende werking op Alternaria. nl. de experimentele middelen 2, 7 en 9. De experimentele middelen 2, 7 en 9 verlengden daarmee het groeiseizoen aanmerkelijk van de aardappelen en zouden daarmee de opbrengst verhoogd kunnen hebben. Ook het middel Shirlan verlengde enigszins het groeiseizoen en dit kan aan de Sclerotinia-bestrijding worden toegeschreven. Omdat de andere 3 middelen het groeiseizoen meer verlengden dan die na Shirlan behandeling, dient die extra verlenging aan de Alternaria-bestrijding te moeten worden toegeschreven.

Tabel. Het aantal stengels dat aangetast is door Sclerotinia (≈ % aangetaste stengels) op 27 juli en 25 augustus, alsmede de Alternaria-aantasting van het loof (0-10) en het % bodembedekking met groen loof.
Code MiddelSclerotinia 27 juli Sclerotinia 25 augustus Alternaria 25 augustus Bodembedekking 8 september
AControle5.65.86.95
BShirlan2.92.36.513
CExp 14.52.85.38
DExp 22.52.80.848
FExp 35.156.34
GExp 43.43.55.57
HExp 54.345.56
JExp 64.91.56.010
KExp 75.53.81.338
LExp 83.44.54.57
MExp 93.43.82.831
LSD 2.43.11.36

Conclusies

In een screeningsproef voor Sclerotinia-bestrijding liet Shirlan als enig fungicide op beide gemeten momenten een betrouwbare bestrijding van Sclerotinia in aardappelen zien. Daarnaast verlaagden experimenteel middel 2 en 6 op één van de twee gemeten momenten de Sclerotinia-aantasting in aardappelen. Verder waren er nog 4 middelen, nl de experimentele middelen 1, 4, 8 en 9, met een mogelijke werking op Sclerotinia. Shirlan liet mogelijk als gevolg van de bekende nevenwerking op Sclerotinia een verlenging van het groeiseizoen zien, waardoor de opbrengst wat hoger uit zou kunnen vallen. Drie van de 9 toegepaste experimentele middelen bleken ook een sterke werking te hebben op Alternaria, wat het groeiseizoen aanmerkelijk verlengde en daarmee de opbrengst verhoogd kon hebben.