Publicatie datum: 11-01-2011
Schadeonderzoek met het aaltje Trichodorus similis
Het vrijlevende wortelaaltje Trichodorus similis komt op zandgronden en lichte zavelgronden voor. In de praktijk blijkt dat dit aaltje bij een aantal belangrijke gewassen schade kan veroorzaken, maar betrouwbare onderzoeksinformatie over opbrengstverliezen en mogelijke schadedrempels ontbreekt meestal.
Het PPO-agv heeft schadeonderzoek met dit aaltje uitgevoerd bij waspeen, schorseneer, aardappel en suikerbiet. Uit dit onderzoek bleek dat consumptieaardappel en schorseneer schadegevoelig zijn voor dit aaltje, dat suikerbiet weinig schadegevoelig is en dat waspeen niet schadegevoelig is. Daarnaast is de waardplantstatus van de vier genoemde gewassen voor dit aaltje bepaald. Aardappel en suikerbiet zijn een goede waardplant voor T. similis, schorseneer is een matige waardplant en waspeen is een vrij slechte waardplant voor dit aaltje.
Inleiding
Het vrijlevende wortelaaltje Trichodorus similis komt in Nederland op zandgronden en lichte zavelgronden voor. Vooral in het zuidoosten en zuiden van het land is dit aaltje op veel percelen aanwezig. Uit praktijkwaarnemingen was al bekend dat T. similis bij veel gewassen schade kan veroorzaken, maar er waren tot op heden geen goede onderzoeksgegevens met dit aaltje beschikbaar. Het PPO-AGV heeft schadeonderzoek uitgevoerd met dit aaltje bij consumptie-aardappelen, suikerbieten, waspeen en schorseneer. Het onderzoek is gefinancierd door het Productschap Akkerbouw en het Productschap Tuinbouw. In dit onderzoek is nagegaan hoe hoog de maximale schade is bij een hoge besmetting aan het begin van de teelt en of er een schadedrempel voor dit aaltje is. Daarnaast is nagegaan of T. similis zich op deze gewassen kan vermeerderen en wat de hoogste besmetting ná de teelt is (vaststellen van de waardplantstatus voor dit aaltje).
Onderzoek
Het schadeonderzoek met de vier gewassen is uitgevoerd in de jaren 2007, 2008 en 2009 op percelen van PPO in Vredepeel die besmet waren met T. similis en niet of nauwelijks besmet waren met andere plantparasitaire aaltjes. Om verschillen in besmettingsniveau van T. similis op te bouwen, zijn in het jaar voorafgaand aan het schadeonderzoek verschillende behandelingen en teelten uitgevoerd. Daardoor is er op de proefvelden een ‘besmettingsrange’ van T. similis ontstaan vanaf een zeer lage besmetting (nauwelijks of geen T. similis) tot een zeer hoge besmetting met dit aaltje. Op deze verschillende besmettingsniveaus is het jaar daarop het schadeonderzoek met de vier gewassen uitgevoerd. In dit onderzoek is nagegaan of en hoeveel opbrengstverlies er bij deze gewassen door T. similis ontstond. Ook is de schadedrempel voor T. similis berekend. Als de aaltjesbesmetting hoger is dan de schadedrempel, dan kan er bij een gewas opbrengstverlies ontstaan. Verder is de besmetting van T. similis vóór de teelt (kort voor het zaaien of poten) en ná de teelt (kort na de oogst) bepaald.
Resultaten
Bij een hoge besmetting van T. similis werd bij consumptieaardappelen in de afzonderlijke jaren een maximaal opbrengstverlies berekend van 18, 27 en 12 procent. Gemiddeld over drie jaar bedroeg het maximale opbrengstverlies bij aardappelen 19 procent. De schadedrempel voor T. similis lag bij consumptieaardappelen op een laag niveau, want gemiddeld ontstond er bij dit gewas al opbrengstverlies als de besmetting hoger was dan 5 aaltjes per 100 ml grond. Gemiddeld over de jaren was de hoogste besmetting ná de teelt van consumptieaardappelen bijna 300 T. similis aaltjes per 100 ml grond.
Bij suikerbiet veroorzaakt T. similis bij een hoge besmetting in mei en begin juni vaak wat groeiachterstand en er kunnen bij de oogst ook wat meer vertakte bieten zijn. In de drie jaren was het maximale opbrengstverlies (suikerproductie) bij een hoge besmetting van dit aaltje 5, 11 en 8 procent en gemiddeld over drie jaar was dit 8 procent. De schadedrempel lag bij suikerbieten op een heel laag niveau, want het opbrengstverlies ontstond vanaf het eerste aaltje per 100 ml grond. Na de teelt van suikerbieten was de hoogste besmetting bijna 300 aaltjes per 100 ml grond.
Bij waspeen leidde een hoge besmetting met T. similis in de drie jaren dat het onderzoek is uitgevoerd niet tot een lagere leverbare productie. Na de teelt van waspeen was de hoogste besmetting 70 aaltjes per 100 ml grond.
Bij een hoge besmetting van T. similis ontstond bij schorseneer in mei en juni duidelijk groeiachterstand. Het maximale opbrengstverlies was in de verschillende jaren 21, 11 en 2 procent. Gemiddeld over de drie jaar was het opbrengstverlies bij een hoge beginbesmetting 11 procent. De schadedrempel lag bij schorseneren op een heel laag niveau want er ontstond opbrengstverlies vanaf het eerste aaltje per 100 ml grond. Na de teelt van schorseneren was de hoogste besmetting bijna 130 aaltjes per 100 ml grond.
Conclusies
Gezien de resultaten van het onderzoek zijn consumptieaardappelen schadegevoelig voor Trichodorus similis en ook een goede waardeplant voor dit aaltje, waardoor er na de teelt een behoorlijk hoge besmetting kan achterblijven in de grond. Suikerbieten zijn weinig schadegevoelig, maar wel een goede waardplant voor T. similis want na de oogst kan er een behoorlijk hoge besmetting van dit aaltje achterblijven. Waspeen was in dit onderzoek niet schadegevoelig voor
T. similis en blijkt voor dit aaltje een vrij slechte waardplant te zijn. Schorseneren zijn schade-gevoelig en een matige waardplant voor T. similis. De resultaten van dit onderzoek worden opgenomen in de het aaltjesschema (www.aaltjesschema.nl).