Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-05-2005

Rotatie-onderzoek Paratrichodorus teres

Paratrychodorus teres wordt bestreden met natte grondontsmetting. Natte grondontsmetting mag echter sinds 2000 hooguit éénmaal per vijf jaar worden toegepast. In dit onderzoek is nagegaan hoe groot de schade is door de beperking van natte grondontsmetting bij aardappelpootgoed, zaaiui, suikerbiet, tarwe en tulp. Bij aardappel en tulp is ook gekeken naar de aantasting door tabaksratelvirus. Daarnaast zijn alternatieve beheersmaatregelen voor P. teres onderzocht.

De beheersingstrategie bestaat uit een goede vruchtvolgorde, de teelt van bladrammenas als groenbemester, een 1:5 grondontsmetting, aangevuld met aanvoer van organische stof. Daardoor kunnen op gronden waar P. teres veel voorkomt, toch gewassen geteeld worden die schadegevoelig zijn voor dit aaltje. Maar op dergelijke gronden moeten geen aardappel- of tulpenrassen worden geteeld die gevoelig zijn voor tabaksratelvirus, want ondanks de beheersmaatregelen blijft het percentage tulpen met ratel te hoog en het percentage aardappelknollen met kringerigheid komt soms boven de norm van de NAK uit.

Inleiding

Paratrichodorus teres behoort tot de "vrijlevende aaltjes" en voelt zich thuis op lichte, kalkrijke zavelgronden met een afslibbaarheid tot 12% en minder dan 2% organische stof. In Nederland gaat het om bijna 30.000 ha, vooral gelegen in Flevoland, Noord-Holland en op Texel. P. teres kan op twee manieren schade veroorzaken: direct in de vorm van opbrengstdaling (soms zoveel dat van een misoogst sprake is) en indirect omdat het aaltje tabaksratelvirus (TRV) kan overbrengen. In aardappel kan TRV kringerigheid in de knollen veroorzaken en in tulp verkleuringen van bloemen (ratel). Dit kan in deze gewassen leiden tot declassering of afkeuring van de partij.
Vanaf de jaren zestig is P. teres op gevoelige gronden bestreden met natte grondontsmetting. Meestal werd tweemaal per vijf jaar of éénmaal per drie jaar ontsmet. Sinds 2000 mag een natte grondontsmetting echter maximaal éénmaal per vijf jaar uitgevoerd worden. De verwachting was dat door de beperking van natte grondontsmetting de schade op gronden die gevoelig zijn voor P. teres sterk zou toe nemen (wellicht zelfs zoveel dat de teelt van bepaalde gewassen economisch niet meer verantwoord was). Los van de beperking van grondontsmetting, lijken de problemen met P. teres de laatste jaren sowieso toe te nemen omdat er in veel bouwplannen meer gewassen zijn opgenomen die gevoelig zijn voor het aaltje of voor TRV (aardappel, suikerbiet, zaaiui, wortel, witlof, tulp, gladiool).

Onderzoek

Het Landbouwschap en HPA hebben het PPO gevraagd onderzoek te doen naar de schade die door P. teres wordt veroorzaakt en tegelijkertijd naar oplossingen te zoeken. Het onderzoek is uitgevoerd via een veldproef in de Noordoostpolder in de periode 1991-2000 in een rotatie met wintertarwe, tulp, pootaardappel, zaaiui en suikerbiet. Dit was ook de vruchtvolgorde in deze proef. Deze gewassen worden veel geteeld in een aantal gebieden waar veel grond gevoelig is voor P. teres .
Bij aardappel en tulp is een ras geteeld dat gevoelig is voor tabaksratelvirus (afbeelding 1).
In het onderzoek zijn enkele beheersmaatregelen onderzocht, namelijk:

  • natte grondontsmetting: éénmaal per vijf jaar of helemaal niet. Beid zijn vergeleken met tweemaal per vijf jaar ontsmetten. Als er werd ontsmet gebeurd dat ná wintertarwe en/of ná zaaiuien;
  • jaarlijkse aanvoer van organische stof in de vorm van 4 ton droge kippenmest (DKM) of van 8,5 ton groente-, fruit- en tuinafval compost (GFT). Dit werd vergeleken met geen toevoer van organische stof De organische stof werd vóór het zaaien of poten opgebracht en oppervlakkig ingewerkt in de zaai- of plantvoor;
  • teelt van bladrammenas ná tulp en ná pootaardappel. Dit werd vergeleken met teelt van Italiaans raaigras als groenbemester.
Afbeelding 1. Kringerigheid in aardappelknollen door tabaksratelvirus.

Resultaten

Hieronder worden de resultaten eerst per gewas en per beheersmaatregel samengevat. Daarna wordt ingegaan op de combinatie van maatregelen.

Aardappelpootgoed

Zonder grondontsmetting daalde de opbrengst van aardappelpootgoed met 13% en verdubbelde het percentage knollen met kringerigheid. Bij éénmaal per vijf jaar ontsmetten was de opbrengstderving bij aardappel 5% en nam het percentage knollen met kringerigheid iets toe.
Door DKM steeg de opbrengst van aardappel 7% en door GFT met 5%, maar het percentage knollen met kringerigheid nam bij DKM en GFT vrijwel niet af. Door de teelt van bladrammenas steeg de opbrengst 8% en nam het percentage knollen met kringerigheid met de helft af.

Zaaiui

Zonder grondontsmetting daalde de opbrengst 4%, bij éénmaal per vijf jaar ontsmetten was dat 2%. Door DKM steeg de opbrengst 2% en door GFT zelfs met 5%. Door de teelt van bladrammenas kwam de opbrengst 5% hoger uit. Schade door P. teres is te zien op afbeelding 2.

Afbeelding 2. Plantwegval en slechte groei van zaaiuien door Paratrichodorus teres.

Suikerbiet

Zonder grondontsmetting daalde de opbrengst 7%, bij éénmaal per vijf jaar ontsmetten was dat 2%. Toevoer van DKM of GFT leidde niet tot een hogere of lagere suikeropbrengst, maar door teelt van bladrammenas steeg de opbrengst 2%.

Wintertarwe

Geen van de maatregelen leidde tot een hogere of lagere opbrengst.

Tulp

Zonder grondontsmetting daalde de opbrengst van tulp niet, maar steeg het percentage planten met ratel sterk. Bij één op vijf grondontsmetting was er geen effect op de opbrengst, maar steeg het percentage planten met ratel niet of nauwelijks. Bij DKM steeg de opbrengst 5% en bij GFT met 4%, maar zowel bij DKM als bij GFT steeg het percentage tulpen met ratel sterk. Teelt van bladrammenas had geen effect op de opbrengst en leidde alleen in de nateelt tot wat minder ratel.

Combinatie van maatregelen

De beste resultaten werden behaald door verschillende maatregelen te combineren. Door uit te gaan van bladrammenas als groenbemester, éénmaal per vijf jaar te ontsmetten en organische stof als droge kippenmest (DKM) of GFT-compost aan te voeren, kon bij alle gewassen een opbrengstdaling worden voorkomen en kon bij aardappel en zaaiui de opbrengst zelfs wat stijgen (zie figuur). In de combinatie met DKM lag het percentage knollen met kringerigheid meestal wel onder de NAK-norm van 6%, maar kwam daar in sommige jaren toch boven uit. Het percentage tulpen met ratel kwam niet onder de normen van de BKD.

Figuur. Combinatie van beheersmaatregelen houdt opbrengsten ook bij minder frequente grondontsmetting op peil.

Conclusies

Een goede beheersingstrategie voor Paratrichodorus teres is gebaseerd op een goede vruchtvolgorde, teelt van bladrammenas als groenbemester, een 1:5 grondontsmetting en aanvoer van organische stof. Door de beheersingsstrategie toe te passen kunnen, ook op gronden zie zeer schadegevoelig zijn voor dit aaltje, gewassen geteeld worden die veel schade van dit P. teres kunnen ondervinden (waaronder aardappelpootgoed). Op dergelijke gronden moeten echter geen aardappel- of tulpenrassen worden geteeld die gevoelig zijn voor tabaksratelvirus, want ondanks de (combinatie van) beheersmaatregelen blijft het percentage tulpen met ratel te hoog en het percentage aardappelknollen met kringerigheid zit soms ook boven de norm.