Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2001

Rhizoctonia solani in suikerbieten

Hoewel de bodemschimmel Rhizoctonia solani de laatste jaren steeds verder en schadelijker oprukt, lijkt het mogelijk de schade in suikerbieten te beperken. Gezamenlijk onderzoek van Plant Research International (PRI), Instituut voor Rationele Suikerproductie (IRS) en Praktijkonderzoek Plant & Omgeving sector AGV (PPO-agv) naar mogelijke oplossingen wijst in de richting van teelt van groenbemesters voorafgaand aan de teelt van suikerbieten.
Een eerder artikel (nog niet beschikbaar via Kennisakker.nl) ging in op de levenscyclus van R. solani en op de resultaten van de eerste twee onderzoekjaren. Dit artikel geeft een korte omschrijving van het probleem en gaat in op de belangrijkste resultaten van het vervolgonderzoek.

Indien de Rhizoctoniaschimmel voorkomt op uw bedrijf, probeer dan voorafgaand aan de bietenteelt bladrammenas of gele mosterd in te zetten om de schade te beperken. Bladrammenas kan als braakgewas en groenbemester worden geteeld. Vanwege de verminderde uitgroei na maaien, is gele mosterd alleen aan te raden als groenbemester (nateelt). Indien u problemen met Rhizoctonia verwacht, kies dan altijd voor een Rhizoctonia-resistent suikerbietenras. Uiteindelijk zal een combinatie van maatregelen de schade het meest beperken.

Inleiding

Rhizoctonia solani is een complex van schimmelsoorten, die anastomosegroepen (AG) heten. Binnen deze groepen zijn weer subgroepen te onderscheiden. Deze groepen hebben verschillende eigenschappen en elkaar gedeeltelijk overlappende waardplantenreeksen. Lakschurft in aardappel bijvoorbeeld wordt vooral veroorzaakt door de R. solani AG 3. In tulpen tast AG 2-t de stengel en de spruit aan, vooral bij lage temperaturen. In bloemkool is AG 2-1 de veroorzaker van wegval van plantmateriaal in de eerste vijf weken na uitplanten in het veld. In suikerbiet veroorzaakt AG 2-2 (meest voorkomend is AG 2-2IIIB) bij hoge bodemtemperaturen wegval van kiemplanten,wortelbrand en wortel- en koprot. AG 3 tast alleen de nachtschades aan en veroorzaakt geen schade in suikerbiet, maar kan er wel op overleven. AG 2-2 heeft volgens de literatuur een grote waardplantenreeks, waaronder waspeen, schorseneer, lelie, gladiool en bloemkool, maar geen aardappel. In dit onderzoek is gebleken dat AG 2-2 wel op aardappel kan voorkomen en daarop kan overleven. Dit maakt de beheersing van AG 2-2 via een aangepaste vruchtwisseling lastig.

Anastomosegroepen
Anastomosegroepen zijn groepen verwante schimmelsoorten waarvan de schimmeldraden met elkaar kunnen versmelten, het zogenaamde anastomoseren. Isolaten van schimmels worden in het laboratorium verkregen door stukjes van zieke planten op een voedingsbodem uit te leggen en de schimmel te kweken. Indien de schimmeldraden van een onbekend isolaat, bijvoorbeeld van een zieke bietenplant, versmelten met een bekend isolaat dan rekenen we ze tot dezelfde AG. De groepen zijn genummerd.

Waardplanten AG 2-2

Voor de Nederlandse praktijk is het van belang te weten welke planten waardplant zijn en wat dat betekent voor de rotatie. Tabel 1 geeft een overzicht van welke gewassen en onkruiden uit de praktijk AG 2-2 is geïsoleerd.

Tabel 1. Gewassen en onkruiden waarvan Rhizoctonia solani AG 2-2IIIB is geïsoleerd.
suikerbiet
maïs
Italiaans raaigras
gladiool
lelie
aardappel(opslag)
waspeen
schorseneer
voederbiet
maggi
engelwortel
melganzevoet
klein kruiskruid

Het PPO-agv Lelystad onderzocht de waardplantenreeks van AG 2-2 in een serie kasproeven en een veldproef (tabel 2).

Tabel 2. Gevoeligheid van een aantal gewassen voor R. solani AG 2-2 en het percentage wegval in een volggewas bieten.
voorvruchtkasproefveldproef '97 -'99
gevoeligheid * wegval ** % rot *** relatieve suikeropbrengst ****
bladrammenas209175
tarwe3015165
braak0018150
Italiaans raaigras5025145
maïs7+14135
waspeen5+22115
biet7++28100

* gevoeligheid: reactie van gewas op aantasting; 0 = geen reactie, 10 = volledig afsterven
** wegval: 0 = geen wegval, ++ = tot 70% wegval van bieten in volgteelt
*** % rot: percentage rotte bieten bij de oogst van veldgewas bieten (exclusief wegval)
**** : relatieve suikeropbrengst: Gevoelige standaard is biet = 4,5 ton suiker/ha

Gevoeligheid
Een gewas kan waardplant zijn voor Rhizoctonia, maar het gewas hoeft daar zelf niet op te reageren en lagere opbrengsten te geven. Zo zijn aardappelen (in tegenstelling tot literatuurgegevens), grassen en afrikaantjes goede waardplanten. Bovengronds is echter aan het gewas niets te zien. Op de wortels zijn wel lesies te vinden van Rhizoctonia.Van de andere kant is radijs enigszins gevoelig, maar de vermeerdering is maar zeer beperkt.
Afbeelding 1. Kasexperiment met toevoeging aan de pil tegen Rhizoctonia in suikerbieten.

Afbeelding 2. Veldproef met voorvruchten tegen Rhizoctonia in suikerbieten.

Uit de kasproef blijkt dat, naast bieten, vooral maïs en waspeen gevoelig zijn voor de schimmel en meer wegval en rot veroorzaken van bietenplantjes in het volggewas. Bladrammenas, tarwe en zwarte braak verminderden Rhizoctoniaschade in een volggewas bieten, zowel in de kas als in het veld. Verder blijkt uit hier niet weergegeven gegevens, dat er twee gewasgroepen te onderscheiden zijn. Een grote groep bestaat uit gewassen waarop Rhizoctonia zich sterk kan vermeerderen. De meeste akkerbouwgewassen en ook veel vollegrondsgroentegewassen behoren hiertoe. AG 2-2 blijkt ook grote schade toe te kunnen brengen aan schorseneer en waspeen.
Een kleine groep van gewassen geeft slechts in geringe mate een vermeerdering te zien. Dit zijn (naast zomertarwe) ui, radijs en bladrammenas. In verder onderzoek moet blijken of er nog meerdere groepen te onderscheiden zijn.


Bladrammenas in de rotatie

In dit vervolgonderzoek onderzocht het PPO-agv de effecten van bladrammenas als nateelt in een rotatie. Het IRS onderzocht de effecten van verschillende rassen bladrammenas en gele mosterd in de braak. Bladrammenas en gele mosterd hebben een positief effect op de opbrengst van suikerbieten bij Rhizoctoniabesmetting (tabel 3 en figuur 1).

Tabel 3. Effect van verschillende voorvruchten op de Rhizoctonia-rot en de suikeropbrengst in het toetsgewas bieten (2000).
voorvrucht% rot * suikeropbrengst (ton/ha)
19981999
aardappelbladrammenas87,4
aardappelbraak126,2
gerst + bladrammenasgerst + bladrammenas136,0
braakbraak224,8
gerstgerst223,7
Italiaans raaiItaliaans raai233,2

* : % rot: percentage rotte bieten bij de oogst van veldgewas bieten

In 1997 werd er een proefveld aangelegd met onder andere verschillende rassen bladrammenas en gele mosterd (figuur 1).

In 1998 werd een opbrengstvermeerdering van 50-60% ten opzichte van het toetsgewas Auris gevonden. Op hetzelfde proefveld werden in 1999 dezelfde voorvruchten als in 1997 gezaaid met in 2000 een toetsgewas bieten. In 2000 was de relatieve meeropbrengst minder dan in 1998, maar was de infectiedruk ook minder. Daardoor vielen de opbrengsten van Auris mee, zeker als men bedenkt dat er in dit proefveld op de Auris-controleveldjes vijf jaar achtereen bieten hebben gestaan bij een Rhizoctonia-besmetting. Uit tabel 3 valt af te leiden dat Italiaans raaigras en gerst zonder groenbemester slechte voorvruchten bleken te zijn bij een Rhizoctoniabesmetting van het veld. Eén jaar braak of bladrammenas als groenbemester voorafgaand aan de bietenteelt verminderde de schade door Rhizoctonia, zowel in percentage rotte bieten bij de oogst als in suikeropbrengst. Op dit proefveld kwam in 2000 de Rhizoctonia pas in de zomer tot uiting, waardoor er geen uitval van kiemplanten optrad. De schade is geheel te wijten aan een late aantasting.

Gewasresten

Het is gebleken dat Rhizoctonia niet alleen de wortels van de waardplanten aantast, maar zich ook op gewasresten kan uitbreiden. Het mengen van suikerbietenblad in besmette grond, die vóór het besmetten was gepasteuriseerd, gaf een duidelijke verhoging van het besmettingsniveau (tabel 4).

Tabel 4. Percentage aangetaste bietenplanten vier weken na toediening van bietenblad met eventueel een antagonist aan biologisch actieve (geen pasteurisatie) en gepasteuriseerde grond.
gewasrestgeen pasteurisatiewel pasteurisatie
geen bietenblad2421
wel bietenblad145
wel bietenblad + antagonist00

Was de grond vooraf niet gepasteuriseerd en waren de van nature aanwezige antagonisten nog aanwezig, dan leidde het toedienen van het suikerbietenblad tot een verlaging van het besmettingsniveau. Toevoegen van een specifieke antagonist reduceerde de aantasting tot nul. Blijkbaar diende het suikerbietenblad direct of indirect ook tot voedsel van de antagonisten van Rhizoctonia en moest het pathogeen het hiertegen afleggen. In veldexperimenten bleek dit effect echter nauwelijks aanwezig, terwijl toediening van extra bietenblad (in een omgang naar elkaar toewerken van bietenblad) meer schade door Rhizoctonia te zien gaf.

Resistente rassen

Resistente suikerbietencultivars komen voornamelijk van één bron, geselecteerd door de Amerikaan E. Ruppel. In Noord- Dakota en Colorado,waar deze resistentie is ontwikkeld, begint de symptoomexpressie pas eind juni. Dit is de reden waarom deze resistentie de plant niet tegen een vroege aantasting, zoals in de meeste Europese landen voorkomt, beschermt. In verschillende typen proeven kon geen verschil in vroege aantasting tussen een aantal gevoelige en resistente cultivars worden vastgesteld. Toevoeging van additieven (chemisch en/of biologisch) aan de pil blijft wellicht nodig om de jonge planten te beschermen. Op verschillende percelen zijn IRS-proefvelden aangelegd voor het onderzoek aan resistente rassen en toevoegingen van IRS632 (chemisch middel) aan de pil. Bij een late aantasting vertoonde het experimentele ras FC709-2 de minste aantasting (tabel 5) en Auris de meeste. Nagano en Laetitia hebben een behoorlijke mate van resistentie.

Tabel 5. Resistentiekarakteristieken van Rhizoctoniaresistente rassen bij kunstmatige besmetting op proefveld Bergen op Zoom en biotoets in de kas (2000, bron: IRS jaarverslag 2000).
rasZI veldisolaat 32 licht aangetast (%)leverbaar(%)ZI kasZI veldisolaat 225 licht aangetast (%)leverbaar (%)
FC 709-23,567861,22,295100
EL 514,04760-2,68899
Nagano4,540514,32,78095
D 98064,540504,22,88493
EL 505,91320-2,98194
H 462085,222356,63,07297
Laetitia5,225373,23,07297
Stru 20054,924482,63,17191
H 461345,03140-3,26496
S 20805,422344,13,27196
H 461655,324334,73,36295
HI 00645,715281,33,45886
Auris6,010184,44,71445

Gezaaid: 27 april; besmet: 29 juni; geoogst: 8 september
ZI: ziekte-index van 0 (plant gezond) tot 7 (plant dood)
Percentage licht aangetast: het aantal bieten met een ziekteklasse 0-3 als percentage van het totaal
Percentage leverbaar: het aantal bieten met een ziekteklasse 0-4 als percentage van het totaal

Uit de resultaten blijkt verder dat de resistentie niet absoluut is. Gegevens van toetsing in de kas komen overeen met waarnemingen in het veld. Toevoeging van IRS632 aan de pil gaf op het veld geen verbetering (mede door lage Rhizoctonia besmetting), maar in de kas bleek een goede werking bij twee keer de standaardhoeveelheid. De leverancier van dit fungicide is vooralsnog niet van plan de toelating voor suikerbieten aan te vragen. Onderzoek naar fungiciden aan het pillenzaad wordt dan ook stopgezet totdat er nieuwe producten komen.

Conclusies

  • Eén jaar zwarte braak en de gewassen bladrammenas en gele mosterd verminderen wortelrot door R. solani in suikerbieten;
  • Resistente rassen verminderen de kans op schade, vooral in het geval van een laat optreden van Rhizoctonia;
  • De mogelijkheden tot beheersing van R. solani in suikerbieten via rotatie zijn zeer beperkt. Bouwplanverbreding door opnemen van niet-waardplanten in de rotatie is haast niet mogelijk;
  • Bieten, gras, schorseneren en waspeen (en nog enkele andere vollegrondsgroenten) zijn slechte voorvruchten en verhogen het risico op Rhizoctonia-wortelrot;
  • De effecten van granen en maïs zijn wisselvallig en de effecten in de rotatie worden nog onderzocht. Berichten uit de praktijk wijzen erop dat maïs meer kans op schade door Rhizoctonia in suikerbieten geeft;
  • Een specifieke antagonist van R. solani doet het goed in kasexperimenten, maar valt tegen bij veldexperimenten;
  • Bietenblad van zieke bieten verhoogt de kans op schade;
  • Voorlopig zijn nog geen geschikte fungiciden tegen Rhizoctonia beschikbaar.