Publicatie datum: 01-07-2003
Rendementsverbetering van de zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving heeft in opdracht van AVEBE in de periode 1998 t/m 2002 onderzocht welke factoren de opbrengstverschillen tussen zetmeelaardappeltelers verklaren om vervolgens deze kennis te gebruiken om daadwerkelijk de zetmeelaardappelopbrengsten op bedrijfsniveau te verhogen.
De factoren met de grootste effecten zijn vochtbeschikbaarheid, rassenkeuze met betrekking tot aardappelmoeheid, pootgoedgezondheid, groeikracht van het pootgoed, rasspecifieke stikstofbemesting en beperking van de rooibeschadiging.
Telers kunnen de meeste van deze factoren positief beïnvloeden. Intensieve begeleiding gaf een gemiddelde toename van het rendement met ca. € 400,- per ha.
Inleiding
Het zetmeelconcern AVEBE streeft naar langdurige continuïteit van de aanvoer van zetmeelaardappelen voor haar Nederlandse fabrieken. Bij een teruglopend areaal moet dit bereikt worden door een verhoging van de zetmeelopbrengst per hectare. Verhoging van de zetmeelaardappelopbrengsten op de akkerbouwbedrijven moet dus aan twee kanten perspectieven bieden:
- Continuiteit zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland;
- Continuiteit grondstofleverantie aan de AVEBE-fabriekspoorten.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (Wageningen Universiteit and Research) heeft in opdracht van AVEBE in de periode 1998 t/m 2002 onderzocht welke factoren de opbrengstverschillen tussen bedrijven verklaren om vervolgens deze te gebruiken om daadwerkelijk de opbrengsten op bedrijfsniveau te verhogen.
Proefopzet en resultaten
Het kwalitatief gerichte onderzoek is gestart met 45 telers. Deze groep van 45 telers was opgedeeld in drie categoriën:
- 15 telers met minder dan gemiddelde opbrengsten (categorie L);
- 15 telers met gemiddelde opbrengsten (categorie M);
- 15 telers met meer dan gemiddelde opbrengsten (categorie H).
Alle telers werden intensief gevolgd op perceels- en bedrijfsniveau door middel van gesprekken en waarnemingen. Deze aanpak heeft geresulteerd in de lijst van factoren die de opbrengstverschillen tussen zetmeelaardappelen telende bedrijven grotendeels verklaren. De factoren met de grootste effecten zijn:
- Vochtbeschikbaarheid op perceelsniveau;
- Rassenkeuze met betrekking tot aardappelmoeheid;
- Pootgoedgezondheid;
- Groeikracht van het pootgoed;
- Rasspecifieke stikstofbemesting;
- Beperking van de rooibeschadiging.
Telers kunnen de meeste van deze factoren positief beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek hebben sprekende resultaten opgeleverd (zie tabel 1). De gemiddelde toename in rendement was ca. € 400,- per ha.
Categorie telers | Gemiddelde opbrengst (ton/ha) | Verandering | ||
1996-1998 | 1999-2001 | Ton per ha | % | |
L | 36,2 | 44 | 7,8 | 27 |
M | 41,3 | 50,7 | 9,4 | 23 |
H | 47,3 | 53,2 | 5,9 | 13 |
Gemiddeld | 42,2 | 49,9 | 7,7 | 18 |
Conclusies
- Aardappelmoeheid. Op percelen met hoge AM druk: hoogtolerante en hoog resistente rassen telen;
- Pootgoedgezondheid. De pootgoedgezondheid moet in orde zijn: geen bacterieziek, geen Fusarium rot, geen Rhizoctonia;
- Pootgoedgroeikracht. De bewaartemperatuur van het pootgoed moet 3-4 o C zijn;
- Stikstofbemesting. De stikstofbemesting moet rasspecifiek zijn: ieder ras haar eigen stikstofbehoefte: latere rassen minder stikstof dan vroegere rassen;
- Rooibeschadiging. Tijdens het rooien van zowel pootgoedpartijen als zetmeelpartijen moet zo weinig mogelijk rooibeschadiging worden veroorzaakt. Rooibeschadiging leidt tot verminderde groeikracht en toenemende ziekteontwikkeling.