Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-2002

Rendementsverbetering van de zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland

De saldoanalyses van de teelt van zetmeelaardappelen zijn voor zes bedrijven onderling vergeleken gedurende drie jaar. De netto-veldopbrengst bleek de belangrijkste bepalende factor te zijn voor het saldo. Het onderwatergewicht en de toegerekende kosten, zoals pootgoed en bemesting, hadden een veel geringer effect. Uit het onderzoek is de conclusie getrokken dat bij de zetmeelaardappelteelt allereerst aandacht moet worden besteed aan opbrengstverhoging en beperking van de tarra- en bewaarverliezen en vervolgens aan beperking van toegerekende kosten.

Dit is een product van Agrobiokon

Aanleiding – Aanpak

Het saldo van de zetmeelaardappelteelt komt steeds meer onder druk te staan. Om de continuïteit van de zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland te waarborgen is het noodzakelijk dat er voldoende rendement is. Daarom is een project gestart waarin onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn om dit te bereiken. Dit project is uitgevoerd door AVEBE en PPO en kreeg de naam: “Mogelijkheden voor rendementsverbetering van de zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland”. Binnen dit project zijn ook de saldo’s van zetmeelaardappelen van zes bedrijven doorgerekend om zo inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden voor rendementsverbetering van de teelt.

In deze samenvatting worden de resultaten van de saldoberekeningen van het laatste jaar 2001 en een vergelijking tussen de drie jaar beschreven.

Afbeelding 1. Het opladen van zetmeelaardappelen gaat via de schoningsmachine.

Resultaten

Uit het onderzoek bleek dat de netto-veldopbrengst de grootste bepalende factor is voor het saldo. Het onderwatergewicht (OWG) en de toegerekende kosten hadden een veel geringer effect. De netto-veldopbrengst wordt bepaald door de bruto-veldopbrengst minus tarra- en bewaarverliezen. Hierbij is de bruto-veldopbrengst de belangrijkste factor. De toegerekende kosten en ook het OWG hadden vanwege hun beperkte variatie een gering effect op de hoogte van het saldo.
De kosten voor de Phytophthora-bestrijding namen in de periode 1999 t/m 2001 toe (tabel 1). De overige toegerekende kosten kenden wel variatie tussen de jaren, maar geen duidelijke stijging of daling, behalve een lichte daling van de kosten voor granulaten.

Tabel 1. Vergelijking van de opbrengsten en toegerekende kosten in euro per ha voor de teeltjaren 1999, 2000 en 2001, het gemiddelde over de drie jaren en de hoogste en laagste waarde over de drie jaren.
Opbrengsten/kosten199920002001GemiddeldLaagsteHoogste
Netto-veldgewicht (ton/ha)48,748,946,248,332,063,4
Onderwatergewicht490480497488444524
Uitbetalingsgewicht (ton/ha)62,361,460,161,536,878,2
Bruto-geldopbrengst (€/ha) 3.165 3.064 2.894 3.066
 
Uitgangsmateriaal (€/ha)354361370360310424
Bemesting (€/ha)82116779430298
Granulaten (€/ha)1205596890325
Rhizoctonia (€/ha)41413239066
Onkruid (€/ha)6661586220119
Loofdoding (€/ha)28143123066
Phytophthora (€/ha)216328277273144435
OverigE (€/ha)156166180165134229
Totaal toegerekende kosten (€/ha) 1.064 1.142 1.121 1.107
 
Saldo (€/ha) 2.101 1.922 1.774 1.960

Conclusies

Aan de hand van deze analyses is bepaald op welke gebieden meer prioriteit aan kennisoverdracht moet worden geschonken.
De prioriteitstelling van kennisoverdracht bij de zetmeelaardappelteelt in Noordoost-Nederland moet zijn:

  1. Opbrengstverhoging en beperking van de tarra- en bewaarverliezen
  2. Beperking toegerekende kosten