Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-04-2006

Regenwormen en structuurproblemen

In natte perioden leidt een toenemende activiteit van hoge aantallen regenwormen tot negatieve veranderingen van de bodemstructuur in aardappelruggen. Problemen bij de aardappeloogst op de zwaardere gronden in de Flevopolders is het gevolg. De aardappelruggen worden kleverig en hard en het rooien verloopt moeizaam. Het onderzoek richt zich op structuurverbetering van de bodem en beheersing van de populatie regenwormen.

In vitro-onderzoek op het PPO-AGV resulteerde in perspectiefvolle resultaten om de structuurprobleem te voorkomen, maar hierop volgend veldonderzoek gaf niet de gewenste resultaten. In 2001 werden betrouwbaar meer grote kluiten gemeten bij een behandeling met Stalosan F in het veld, het enige product dat in in vitro-onderzoek het effect benaderde van een situatie met klei zonder regenwormen.

Inleiding

Vanaf begin jaren '90 komen incidenteel problemen voor bij de oogst van rooivruchten op klei en zwaardere zavelgronden in de Flevopolder. Op percelen, die normaliter zonder problemen werden geoogst, kwamen plekken voor van verschillende omvang waar de oogst van met name aardappelen moeizaam verliep. De aardappelruggen zijn onder natte omstandigheden kleverig en compact. Onder droge omstandigheden worden de aardappelruggen massief met een betonachtige bovenlaag. Tijdens de oogst worden grote kluiten gerooid en incidenteel gaat de hele aardappelrug mee de rooimachine op, waarbij de grond niet of nauwelijks kan worden verwerkt. De rooisnelheid wordt navenant de structuur aangepast. Incidenteel kunnen delen van het perceel niet gerooid worden. Op percelen waar problemen voorkwamen, werden hoge aantallen regenwormen geconstateerd. In 1998 is het PPO-AGV in opdracht van het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA) en de Stichting Proefbedrijven Flevoland (SPF) gestart met onderzoek naar dit probleem.


Wormkluiten

Hier vormen wormen geen probleem

Hier vormen wormen wel een probleem

Plan van aanpak

Vanwege het unieke karakter van het probleem, zijn ieder jaar de resultaten van het onderzoek voorgelegd aan het HPA en leden van SPF. Ieder jaar werd naar aanleiding van deze bijeenkomsten een jaarplanning gemaakt voor het te verrichten onderzoek. In 1998 zijn percelen met problemen onderzocht op aantallen en soorten regenwormen. Vanaf 1998 zijn jaarlijks in vitro-proeven op het PPO-AGV uitgevoerd om de problemen met regenwormen aan te tonen en factoren en middelen die van invloed zijn op de problemen zijn onderzocht. Vanaf 1999 zijn jaarlijks minimaal twee veldproeven uitgevoerd op representatieve percelen met hoge aantallen regenwormen.

Conclusie

De problemen met het rooien nemen toe naarmate later wordt geoogst en naarmate meer neerslag is gevallen. Op percelen waar langdurig grasland heeft gestaan, zijn meer problemen te verwachten dan op percelen met een akkerbouwrotatie. Gronden met een hogere afslibbaarheid zijn gevoeliger voor problemen. Diepwoelen is een optie om dit specifieke probleem te verhelpen. Grondbewerking onder warme en droge weersomstandigheden heeft een negatief effect op regenwormen,waarbij de populatie met tientallen procenten wordt gereduceerd. Een deel van de populatie ontsnapt door zich dieper in de grond te verplaatsen of gaat in een rustfase, waarbij ze zich oprollen in een goed afgesloten en redelijk veilige ruimte.
Het onderzoek vanaf 1998 heeft geleid tot twee strategieën om de problemen bij de oogst van aardappelen op te lossen:

  • verbetering van de structuur door toevoeging van diverse structuurverbeterende componenten aan de betreffende kleigronden;
  • reductie van de populatie regenwormen met behulp van gangbare producten en diverse teeltmaatregelen.