Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 09-05-2012

Rassenonderzoek en vooruitgang door rassen bij wintertarwe

In dit artikel wordt het wintertarwerassenonderzoek ('cultuur- en gebruikswaardeonderzoek') in Nederland beschreven. Uit berekeningen blijkt dat het veredelingswerk op de kweekbedrijven nog steeds een grote bijdrage levert aan de productiviteitsstijging van de wintertarweteelt in Nederland. De introductie van nieuwe rassen levert de praktijk elk jaar een opbrengstverhoging op van gemiddeld 0,8% oftewel € 1,7 miljoen.

Inleiding

De meeste wintertarwetelers in Nederland maken bij hun rassenkeuze gebruik van de Rassenlijst. Elk jaar in september maakt de Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst Landbouwgewassen (CSAR) bekend welke nieuwe wintertarwerassen worden aanbevolen. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op het rassenonderzoek dat de kweekbedrijven en de telers gezamenlijk laten uitvoeren door het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO).

Zoals uit de Rassenlijsten van de verschillende jaren blijkt, is er een voortdurende vernieuwing van het sortiment rassen: nieuwe rassen komen op, terwijl oude rassen na verloop van tijd weer verdwijnen. Het principe is dat alleen nieuwe rassen op de Rassenlijst geplaatst worden, waarvan op basis van onafhankelijk, betrouwbaar onderzoek is vastgesteld dat ze beter zijn dan de oude. Om er voor te zorgen dat de teler geen interessante rassen gaat missen, wordt er in het rassenonderzoek gewerkt met een gestructureerd systeem van screening van de aangeboden rassen.

Voorbeproeving

De rassen die in Nederland geteeld worden, zijn niet altijd in Nederland ontwikkeld. Ook kweekbedrijven in de ons omringende landen, met name in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk leveren rassen die voor de Nederlandse teler waardevol kunnen zijn. Deze bedrijven melden deze rassen via hun eigen vestigingen of via Nederlandse kweekbedrijven aan voor het Nederlandse rassenonderzoek.

Omdat niet alle rassen die aangeleverd worden ook echt verbeteringen zijn, wordt er een voorselectie uitgevoerd. Jaarlijks worden in Nederland door de bedrijven gezamenlijk zo’n 300 à 400 nieuwe rassen gescreend. Op basis hiervan worden 57 rassen gekozen die in het daarop volgende jaar in de zogenaamde Voorbeproeving van het Nederlandse rassenonderzoek kunnen komen. In de Voorbeproeving worden deze rassen gedurende één jaar getest in vergelijking met een drietal standaardrassen.
De 57 rassen worden onderzocht op een beperkt aantal proefvelden: 3 à 4 opbrengstproeven, een toets op Fusariumresistentie en een toets op meeldauwresistentie. In de Voorbeproeving wordt geselecteerd op opbrengst, stevigheid, vroegheid en resistenties tegen bladvlekkenziekte, gele roest, bruine roest, meeldauw en Fusarium. In overleg met de aanmelders wordt beslist welke rassen in het eerste onderzoeksjaar van het officiële rassenonderzoek kunnen komen. Afhankelijk van het jaar gaat het om 6 à 10 rassen.

Officiële rassenonderzoek

In Nederland wordt een nieuw ras drie jaar onderzocht voordat het ras op de Aanbevelende Rassenlijst kan komen. Tijdens dit officiële rassenonderzoek worden de gegevens verzameld die gebruikt worden voor de rassenlijst. Er zijn drie onderzoeksjaren nodig, omdat toevallige weersinvloeden van een jaar effect hebben op de rasverschillen. Pas na drie jaar is het mogelijk om betrouwbaar vast te kunnen stellen of een nieuw ras ook daadwerkelijk een verbetering is.

Gedurende het officiële rassenonderzoek worden de nieuwe rassen vergeleken met de rassen die al worden aanbevolen in de Rassenlijst. Dit gebeurt op opbrengstproefvelden die aangelegd worden op tien locaties, verspreid over het teeltgebied van wintertarwe in Nederland. Nederland is hierbij opgedeeld in vijf regio’s: Noordelijke Zeeklei, Centrale Zeeklei, Zuidwestelijke Zeeklei, Rivierklei-Löss en de Zand- en Dalgronden. In elke regio liggen elk jaar proeven op twee locaties. Op alle proeven liggen dezelfde rassen: in principe 12 rassen die al op de Rassenlijst staan, ca. 6-10 eerstejaars rassen, 4-6 tweedejaars rassen en 2-4 derdejaars rassen. In totaal worden elk jaar 28 rassen onderzocht.

Van de opbrengstproeven komen gegevens over stevigheid, vroegheid, opbrengst en de resistenties tegen ziekten. Resistentie tegen Fusarium wordt op twee ziektetoetsingsproefvelden vastgesteld. De bakkwaliteit wordt bepaald aan de rassen die hiervoor in aanmerking komen. Het bakkwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd door TNO Voeding en Meneba Meel B.V..

Gedurende de drie onderzoeksjaren vallen voortdurend rassen af. De selectie vindt plaats op basis van een indexsysteem. In dit systeem worden alle eigenschappen in een van tevoren vastgelegde verhouding meegewogen. Ook de toelating van rassen op de Aanbevelende Rassenlijst vindt plaats volgens dit indexsysteem, waarbij de eis is dat een ras een hogere indexwaarde moet hebben dan de gemiddelde indexwaarde van de rassen die reeds op de Rassenlijst staan.

Vooruitgang door rassen

In de loop van de jaren is een groot aantal rassen aanbevolen. De opbrengstverbetering die in de afgelopen dertig jaar door de introductie van nieuwe rassen is bereikt, wordt geïllustreerd in tabel 1en figuur 1. In tabel 1 is het gemiddelde opbrengstniveau van de aanbevolen rassen van 1980 in het Centrale Zeekleigebied op 100 gezet en het gemiddelde van de aanbevolen rassen van de latere jaren wordt relatief gegeven ten opzichte van deze 100=waarde.

 De gemiddelde opbrengst van de rassen die in Rassenlijst 2012 worden aanbevolen ligt, gemeten op de proefvelden met ziektebestrijding, 30% hoger dan de gemiddelde opbrengst van de aanbevolen rassen in Rassenlijst 1980. Op de proefvelden zonder ziektebestrijding ligt het opbrengstniveau van de rassen van 2012 zelfs 48% hoger dan van de rassen van 1980.
De grotere stijging van de opbrengst zonder ziektebestrijding wordt ten dele veroorzaakt door het lagere opbrengstniveau op deze proeven waardoor eenzelfde stijging in kilogrammen procentueel hoger is dan bij de opbrengst met ziektebestrijding. Daarnaast komt in de opbrengst zonder ziektebestrijding meer het opbrengstverhogende effect van de veredeling op ziekteresistentie tot uiting dan in de opbrengst met ziektebestrijding.

In figuur 1 is de opbrengst van de rassen in het Centrale Zeekleigebied uitgezet tegen het jaar van opname op de Rassenlijst.

Figuur 1. Relatieve opbrengst van rassen in relatie tot het jaar van opname op de Rassenlijst; opbrengst op proefvelden met ziektebestrijding in het Centrale Zeekleigebied; 100 = gemiddelde van de aanbevolen rassen (A en N) in 1980.

Het blijkt dat het veredelingswerk op de kweekbedrijven nog steeds een grote bijdrage levert aan de productiviteitsstijging van de wintertarweteelt in Nederland. Er is ook geen sprake van een afvlakking van de opbrengsttoename. Daarnaast is te zien dat er in de laatste 15 jaar duidelijk meer nieuwe rassen op de rassenlijst zijn geplaatst dan in de jaren daarvoor.

De gegevens van de proeven met ziektebestrijding zijn het meest relevant voor de praktijk. Op basis van de beschikbare gegevens kan gesteld worden dat de introductie van nieuwe rassen elk jaar voor de praktijk een opbrengstverhoging oplevert van gemiddeld 0,8%. Uitgaande van een opbrengstniveau van 8 ton, betekent dit jaarlijks 64 kg per ha. Bij een prijs van 20 eurocent per kg komt dit overeen met € 12,80 per ha. Gerekend over hele Nederlandse wintertarweareaal van 130.000 ha betekent dit ca. 1,7 miljoen euro per jaar.