Publicatie datum: 15-09-2006
Project ErvaringsCijfers Aaltjes Limburg (Pecal)
Doelstelling van dit onderzoek was om te inventariseren in hoeverre telers in de praktijk nog verbeteringen kunnen doorvoeren in hun bedrijfsvoering om schade zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast is bekeken of en hoe de toepassing van chemische middelen kan worden beperkt zonder afbreuk te doen aan het rendement van de gewassen.
Inleiding
In Zuidoost-Nederland vormen aaltjes een probleem in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt op zandgrond. Het gaat om een ingewikkelde problematiek vanwege de aanwezigheid van een scala aan aaltjessoorten. De voor deze gewassen meest schadelijke soorten zijn Meloidogyne chitwoodi, Meloidogyne fallax, Meloidogyne hapla, Pratylenchus penetrans en Trichodoriden. Alle aaltjessoorten kennen hun eigen waardplanten en kunnen leiden tot andere schadebeelden.
De schadedrempelwaarden zijn per gewas en aaltjessoort verschillend.
Deze aaltjes kunnen leiden tot minder gewasopbrengsten en afgekeurde partijen. Telers en industrie doen zo veel mogelijk om schade te voorkomen. Zo worden op besmette percelen bewust gewassen geteeld met als doel de aaltjesdruk te verminderen. Daarnaast worden percelen regelmatig bemonsterd om inzicht te hebben in de aaltjessituatie. Additioneel worden soms granulaten toegepast om schade te verminderen of natte grondontsmetting om aaltjes te saneren. Het gebruik van deze middelen vormt een belasting voor het milieu en leidt tot extra kosten voor ondernemers. Voor aardappelen wordt de opbrengstderving door aaltjes geschat op 5%. Jaarlijks betekent dit voor Limburg een verliespost van € 250.000 (Bronnen: LEI en HPA).
Doelstelling van dit project is om te inventariseren in hoeverre telers in de praktijk nog verbeteringen kunnen doorvoeren in hun bedrijfsvoering zodat schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast wordt bekeken of en hoe de toepassing van chemische middelen kan worden beperkt zonder afbreuk te doen aan het rendement van de gewassen.
Uitvoering project
De gegevens zijn afkomstig van telers, die een lijst met vragen hebben ingevuld over aaltjes en aaltjesschade aan gewassen op hun bedrijf. Voorop stond de doelmatigheid van de aaltjesbeheersingsstrategie op de besmette bedrijven in kaart te brengen en waar mogelijk suggesties te doen voor verbetering.
Daartoe zijn de aangeleverde gegevens verwerkt in een rapport waarin wordt ingegaan op de verzamelde informatie. Met de Aaltjes Beheersings Strategie (ABS) als uitgangspunt, die samen met het digitale adviessysteem “digiaal” als richtlijn dient voor het handelen van de telers, wordt besproken wat telers hebben gedaan en welke consequenties dat heeft gehad. Waar mogelijk worden aanbevelingen gedaan voor verbetering.
Feiten en aanbevelingen
Op 16 bedrijven met zandgrond is informatie verzameld. In totaal zijn 183 grondanalyses verkregen van 79 percelen van deze bedrijven. Meloidogyne chitwoodi, soms in combinatie met Meloidogyne fallax, is het meest voorkomende aaltje en daarnaast komen Trichodoriden en Pratylenchus penetrans veelvuldig voor.
Bemonstering
De strategie om voor economisch rendabele maar schadegevoelige gewassen te bemonsteren is juist. Helaas worden te grote oppervlaktes bemonsterd, waardoor de aanwezige schadelijke aaltjes niet altijd worden aangetoond en er daardoor soms een onjuiste gewaskeuze wordt gemaakt. Dit kan leiden tot schade, die (deels) voorkomen had kunnen worden door bijvoorbeeld maximaal 1 ha te bemonsteren per grondmonster.
Gewasschade
De meeste schade is vastgesteld bij het gewas aardappel en incidenteel bij plantuien, schorseneer en zaaiprei door Meloidogyne chitwoodi. Daarnaast veroorzaken ook andere aaltjes (suikerbiet – Trichodoriden en peen - Pratylenchus penetrans) schade.
Hansa en Asterix zijn zeer schadegevoelige aardappelrassen. In geval van mogelijke besmetting met Meloidogyne chitwoodi of M. fallax en geen andere gewaskeuze dan aardappel, verdienen minder gevoelige rassen als Bintje, Premiere en Felsina de voorkeur.
Als voorvrucht voor aardappel zijn de gewassen zomergerst, uien en lelies geschikt, omdat ze deze aaltjes slecht of niet vermeerderen, evenals de groenbemesters Tagetes, bladrammenas en Facelia.
Voor het saneren van P. penetrans in peen is de teelt van Tagetes patula de aangewezen oplossing. Bovendien worden op dit gewas Meloidogyne chitwoodi, M. fallax en M. hapla ook niet vermeerderd zodat deze aaltjessoorten zo tegelijkertijd worden beheerst.
Vruchtwisseling
Rotaties van gewassen zijn meestal gebaseerd op het beheersen van Meloidogyne chitwoodi en/of M. fallax. Daarbij staan de gewassen aardappel, waspeen en schorseneer centraal vanwege hun schadegevoeligheid voor deze aaltjes. Deze gewassen worden afgewisseld met slechte waardplanten voor beide aaltjes of met minder schadegevoelige gewassen. Als uit de aaltjesanalyses van de grondmonsters blijkt dat een perceel is besmet, wordt de teelt van aardappel, peen of schorseneer een of meerdere jaren uitgesteld. Dit is de juiste strategie.
Granulaten en natte grondontsmetting
Op 21 van de 79 percelen is een granulaat toegepast en op 13 percelen Monam. Meestal worden granulaten toegepast op met M. chitwoodi besmette percelen in de hoop toch een goede aardappelteelt met Hansa te realiseren.
Uit onderzoek is gebleken dat granulaten tot een verminderde vermeerdering van aaltjes kunnen leiden en een opbrengstverhoging of kwaliteitsverbetering kunnen geven. Volvelds toepassingen bij een halve dosering zullen meestal een voldoende resultaat geven. Het verdient vanwege milieuaspecten aanbeveling granulaten in te zetten als sluitpost als er geen andere opties meer zijn.
Monam wordt meestal toegepast op besmette percelen na een slechte waardplant voor M. chitwoodi om zodoende een volgteelt aardappel mogelijk te maken. Toepassen van Monam bij voorkeur na vroege teelten als zomergerst vanwege de hoge grondtemperatuur in die tijd. Voor een optimale effectiviteit moet de grond zaaivochtig zijn.
De moderne spitinjecteur verdient de voorkeur bij toepassing van Monam vanwege de betere verdeling van het middel door de bouwvoor.