Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 08-06-2010

Primaire haarden en eerste aantastingen door Phytophthora infestans

In de periode 1998 t/m 2005 zijn in totaal 184 aardappelpercelen met primaire haarden bezocht, waarbij de meest waarschijnlijke oorzaak van de infectiehaard werd vastgesteld.

De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat al zeer vroeg in het groeiseizoen, soms al in de eerste week na opkomst, infecties kunnen ontstaan als de weersomstandigheden gunstig zijn. Wachten met de eerste bespuiting als een kritieke periode wordt voorspeld is onverantwoord, ongeacht het gewasstadium. Een ander interessant resultaat van het project was het onverminderde belang van latent geïnfecteerde poters als bron van infectie.

Resultaten

In de periode 1998 t/m 2005 zijn in totaal 184 aardappelpercelen met primaire Phytophthora-haarden bezocht, waarbij de meest waarschijnlijke oorzaak van de infectiehaard werd vastgesteld (zie tabel).

Tabel. Overzicht van primaire infectebronnen van de aardappelziekte per regio, zoals waargenomen in de vroege haarden-surveys 1999 t/m 2005.
RegioHerkomst aantastingen (% van het aantal bezochte percelen per regio)Aantal bezochte percelen
PootgoedOösporenVerre bronNabije bronOnbekend
Noordoost37321312690
Zuidoost2494612933
Noordwest2604130427
Zuidwest5303215034
Gewogen gemiddelde361727155184

Vroeg in het seizoen worden voornamelijk haarden gevonden veroorzaakt door primaire bronnen als afvalhopen (opgenomen als onderdeel van nabije bron), pootgoed en oösporen. Later in het seizoen neem t het aandeel secundair geïnfecteerde percelen (P. infestans is van buitenaf komen inwaaien) toe, waardoor het steeds moeilijker wordt de innfectiebron te achterhalen. Inwaai (verre + nabije bron) wordt vaak veroorzaakt door infecties vanaf aangetaste afvolhopen (vroeg), opslagplanten )laat) en percelen (laat).

Aardappelafvalhopen zijn al lang bekend als primaire bron van de aardappelziekte en relatief eenvoudig uit te schakelen. Sinds de start van het Masterplan Phytophthora nam het aantal overtredingen rond niet afgedekte afvalhopen af. De laatste jaren lijkt het aantal niet afgedekte afvalhopen zich te stabiliseren en wordt geen verdere afname waargenomen. Gezien de snelheid waarmee Phytophthora om zich heen kan grijpen, is het onbegrijpelijk dat er nog steeds telers zijn die, zelfs na een waarschuwing, niet de moeite nemen passende (en verplichte) maatregelen te treffen (zie de PA-verordening). Hiermee vormen deze telers niet alleen een gevaar voor de eigen aardappelteelt, maar, willens en wetens, ook voor die van de buren.

Primeurteelten onder plastic of folie zijn kwetsbaar als het gaat om vroege infectie door P. infestans. Het gewas en de bodem blijven langer vochtig, wat expressie van infectie vanuit de (latent ziekte) knol stimuleert. Onduidelijk is in hoeverre oösporen hierbij een rol spelen. Omdat vaak korte rotaties gebruikt worden, kunnen infecties vanuit oösporen nietop voorhand worden uitgesloten.
Door de bedekking is het lastig, maar niet onmogelijk, om een fungicidebehandeling uit te voeren. Een effectieve beheersing van de aardappelziekte is echter vereist, omdat vanwege het gunstige gewasklimaat een snelle uitbreiding van de ziekte kan plaatsvinden. Zowel in 1999 als in 2005 heeft deze situatie zich voorgedaan. Een kritiek moment doet zich voor als plastic of folie verwijderd wordt. In sommige jaren kunnen dit type infecties belangrijke infectiebronnen voor zowel de directe als de wijde omgeving vormen. Passende maatregelen zijn hier noodzakelijk.

Infectie vanuit pootgoed komt in alle regio's voor. Indien de omstandigheden gunstig waren voor knolinfectie tijdens de pootgoedteelt, moet in de bestrijdingsstrategie rekening gehouden worden met een substantieel groter aandeel latent geïnfecteerde knollen in pootgoedpartijen.
Vooral als de grond gedurende langere tijd nat of verzadigd is, neemt het risico op infectie van de plant vanuit (latent) geïnfecteerde knollen toe. Infectie uit de knol komt meestal wat later (eind mei/begin juni) tot uiting als stengellesies. Om dit type aantasting te voorkomen, geldt dat preventief ingegrepen moet worden met een middel met een curatieve of systemische werking met een goed effect op stengellesies.

Afbeelding 1. Aangetaste poter in een perceel bij Veendam.

Infecties vanuit oösporen worden voornamelijk gevonden in Noordoost-Nederland. Ook in andere gebieden kunnen infecties vanuit oösporen voorkomen, ook al komt dit slechts sporadisch voor. In Noordoost-Nederland wordt met nauwe teeltrotaties gewerkt, wat infectie door oösporen in de hand werkt. Daarnaast kunnen oösporen 4 jaar in zandgrond overleven tegen 3 jaar in kleigrond. Ook incomplete spuitschema's aan het eind van het seizoen dragen bij tot de problemen met oösporen. Opvallend is ook dat bij nauwe teeltrotaties de eerste infectie korter na het poten gevonden kan worden dan bij ruime vruchtwisseling. Dit fenomeen is grotendeels toe te schrijven aan het bodemgebonden inoculum (oöpsoren) van P. infestans. Infecties vanuit oösporen treden voornamelijk op na overvloedige regenval. Dit heeft een aantal keren geleid tot infecties van het gewas in de eerste week na opkomst. Hiermee moet in de beheersingsstrategie rekening gehouden worden.

Afbeelding 2. Kleine primaire haard uit oösporen.

Opvallend is dat veel vroege haarden gevonden werden op percelen waarop nog geen bespuiting was uitgevoerd voorafgaand aan de eerste relevante kritieke periode van het seizoen. De eerste bespuiting werd in 83% van de gevallen (n=49) gemist. Op een aanzienlijk deel van de percelen (50%) had een bespuiting al in de eerste week na opkomst moeten plaatsvinden.
In veel gevallen bleek infectie vanuit oösporen de primaire oorzaak van aantasting. Gesteld kan worden dat bij de aanwezigheid van een sterke bron in de omgeving (afvalhoop, geïnfecteerd perceel) of in de grond (oösporen) de kans op infectie rond opkomst zeer reëel is. Hiermee moet in de bestrijdingsstrategie rekening worden gehouden.

Preventie is de belangrijkste beheersmaatregel voor de aardappelziekte. Dit betekent in de eerste plaats het voorkomen van vorming van inoculumbronnen en in de tweede plaats het zo goed mogelijk inperken en onschadelijk maken van onverhoopt toch optredende aantasting.

Als strategie vroeg in het seizoen geldt een combinatie van curatieve en preventieve maatregelen om latent aanwezige Phytophthora te bestrijden en nieuwe infecties van buitenaf te voorkomen. Als strategie later in het seizoen volstaan over het algemeen preventieve bespuitingen voorafgaand aan kritieke perioden.

Conclusies en aanbevelingen

  • Timing van de eerste bespuiting is kritiek: bij 83% van de optredende vroege haarden was deze bespuiting overgeslagen, ondanks een kritieke periode voor infectie door P. infestans. In sommige gevalen betekende dit dat al een bespuiting had moeten worden uitgevoerd in de eerste week na opkomst van het gewas;
  • Infectie vanuit pootgoed/moederknollen komt in alle regio's voor en de expressie ervan is afhankelijk van de weersomstandigheden in het voorjaar;
  • Infecties vanuit oösporen worden voornamelijk gevonden in Noordoost-Nederland. Ook in andere gebieden kunnen infecties vanuit oösporen voorkomen, ook als komt dit slechts sporadisch voor;
  • Latent geïnfecteerd pootgoed levert kwantitatief gezien de grootste bijdrage aan het ontstaan van vroege haarden;
  • De PA-verordening rond afvalhopen moet onverminderd van kracht blijven en nageleefd en gehandhaafd worden. Er worden nog steeds niet afgedekte afvalhopen gevonden en de eerste meldingen van het seizoen betreffen vaak geïnfecteerde afvalhopen;
  • Primeurteelten zijn kwetsbaar als het gaat om vroege infectie door P. infestans. Een effectieve beheersing van de aardappelziekte is vereist vanwege het gunstige klimaat voor uitbreiding van de ziekte onder de bedekking en vanwege het belang van deze potentieel vroege infectiebron voor de omgeving;
  • Een goede bestrijding van P. infestans in de pootgoedteelt kan (latente) infectie van pootgoed deels voorkomen;
  • Indien de aanwezigheid van latent geïnfecteerd pootgoed vermoed wordt, dient de bestrijdingsstrategie in de periode half mei-half juni hierop aangepast te worden;
  • Vorming van oösporen moet zoveel mogelijk voorkomen worden door een goede bestrijding van P. infestans, ook later in het seizoen;
  • Indien oösporen in het perceel aanwezig zijn, verdient verruiming van de teeltfrequentie aanbeveling;
  • Opslagplanten dienen goed bestreden te worden, omdat hierop massaal oösporen gevormd kunnen worden;
  • Voor de aardappelziekte geldt dat preventie de belangrijkste beheersmaatregel vormt.