Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 23-04-2008

Preventie van vogelschade in akkerbouwgewassen

Dit onderzoek richtte zich op de werking van afweerstoffen tegen gewasvraat door ganzen, duiven en roeken/kraaien in de gewassen graan en snijmais. Getoetst werden afweerstoffen die van natuurlijke oorsprong zijn of stoffen die kansrijk zijn om toelating te verkrijgen.
Uit de resultaten blijkt dat een aantal behandelingen van zaad een bepaalde afweerwerking tegen vogels heeft en dat een aantal gewasbehandelingen een zekere mate van afweer heeft tegen ganzenvraat.

Inleiding

Dit onderzoek richtte zich op de werking van afweerstoffen tegen gewasvraat door ganzen, duiven en roeken/kraaien in de gewassen graan en snijmais. Getoetst werden afweerstoffen die van natuurlijke oorsprong zijn of stoffen die kansrijk zijn om toelating te verkrijgen.
Dit driejarig onderzoek is gestart in 2005 en in december 2007 beëindigd. Het doel was te komen tot ruimere beschikbaarheid van voor vogels "onaantrekkelijke stoffen", waarvan een langdurig afwerend effect uitgaat en daarmee gewasschade voorkomt. Het onderzoek werd gefinancierd door het Hoofdproductschap Akkerbouw, het Productschap Zuivel en het Faunafonds. Dit project hield zich niet bezig met eventuele toelatingsprocedures voor stoffen.

Aanpak

2005
In 2005 is eerst een literatuurstudie uitgevoerd naar voor vogels onaantrekkelijke stoffen. Daarna is op kleine schaal bij duiven de afwerende werking van een aantal stoffen van natuurlijke oorsprong onderzocht. De daarvan meest perspectiefvolle middelen zijn in veldproeven beproefd. De verbeterpunten voor effectieve toepassing van deze middelen zijn vervolgens besproken met de leveranciers. Daarnaast is vanuit de literatuur onderzocht naar mogelijkheden om vogels te “leren” om gewassen te mijden via herkenningsfactoren aan of in het gewas.

2006
Via een voorscreeningsproef met duif zijn in 2006 18 middelen beproefd, waaronder nieuwe middelen maar vooral middelen die in 2005 redelijk tot goed voldeden en nu gecoat aan zaad opnieuw beproefd zijn.
De voorscreening bij gans was in het najaar van 2005 door de vogelgriepperikelen uitgesteld tot begin 2006 en tegelijkertijd uitgevoerd met de in 2006 geplande voorscreening. Daardoor was het aantal middelen met 53 erg groot.
De 7 veldproeven met maïs zijn uitgevoerd in de Achterhoek en Lelystad, waar regelmatig vogelschade verwacht kon worden. De toetsingen werden uitgevoerd met 14 middelen die perspectiefvol uit de proeven van 2005 kwamen. De middelen zijn steeds beproefd in vergelijking met onbehandeld maïszaad en met standaard ontsmet maïszaad. De 5 veldproeven met gans zijn uitgevoerd te Westmaas.

2007
In het laatste proefjaar zijn in totaal 10 veldproeven met behandeld maïszaad tegen duif en kraaiachtigen uitgevoerd en 5 veldproeven op gras met gans. De veldproeven met maïs zijn uitgevoerd op 8 praktijkbedrijven en 2 proeflocaties waar regelmatig vogelschade verwacht kon worden. Getoetst zijn 14 middelen die perspectiefvol uit de proeven van 2005 en 2006 kwamen. De middelen zijn steeds beproefd in vergelijking met onbehandeld maïszaad en/of met standaard ontsmet maïszaad. De veldproeven met gans zijn uitgevoerd te Westmaas op grasland. In 5 proeven zijn daar steeds 3 middelen vergeleken met onbehandeld.
De beproefde middelen zijn van natuurlijke oorsprong of middelen die kansrijk zijn voor vermarkting. Het “in de markt“ zetten van perspectief biedende middelen en toelatingsprocedures valt buiten het kader van dit project. Onder andere om vermarkting door “derden” kansrijk te houden, zijn de middelen onder code vermeld.

Resultaten

2005
Literatuurstudie

In totaal zijn in de literatuur 53 middelen gesignaleerd met vogelafweereigenschappen. Daarvan komen 24 middelen niet voor beproeving op kleine schaal in aanmerking, omdat a) ze niet van “natuurlijke oorsprong” zijn, of b) geen verschil in werking verwacht wordt met andere middelen met dezelfde actieve stof.

Voorscreening 2005
Uit de voorscreening zijn 10 middelen naar voren gekomen die een goede tot forse afwerende werking hadden. Deze middelen zijn verder beproefd in het veld. Van 8 middelen uit de voorscreening ging een zekere of matige afwerende werking, die wel beter was dan onbehandeld. Deze middelen worden vooreerst niet verder beproefd. Mocht de werking effectiever gemaakt kunnen worden, dan wordt verdere beproeving heroverwogen.
De overige middelen, die geen betere afwerende werking hadden dan onbehandeld, worden niet meer verder beproefd.

Veldproeven 2005
Uit de veldproeven te Westmaas blijkt dat de middelen M, H, D, N, E, S, B, en C betrouwbaar beter zijn dan onbehandeld. De middelen E, S, B en C zijn niet betrouwbaar verschillend van ontsmet maiszaad.

Afbeelding. Onderzoek naar voorkoming van onder andere vogelvraat in snijmaïs.

2006
De middelen B6, C6 5%, N6, S6, JJ6, YY6, BBB6 en DDD6 waren in 2006 betrouwbaar beter in meer dan 2 toetsingen. De middelen B6, C6 5% en F6 waren zowel in toetsingen bij duif als bij gans betrouwbaar beter dan onbehandeld.

2007
Samenvatting resultaten met afweermiddelen beproefd in maïsveldproeven:

  • Alle 14 betere middelen (gecoat op zaad) van 2006 bleken ook in veldproeven met maïs in 2007 een vogelafwerende werking te hebben vergeleken met niet behandeld zaad.
  • De afweerwerking varieerde wel per middel en per locatie.
  • De beste afweerwerking bleek steeds de standaardontsmetting te hebben.
  • Fors beter dan onbehandeld bleken ook de middelen N7, S7, JJ7 en BBB7; ze scoorden op minimaal de helft van de proefvelden een betrouwbare betere vogelafweer dan onbehandeld.
  • Alternatieve middelen voor vogelafweer bij maïs zijn dus in principe aanwezig.
  • De bedrijfszekerheid van de toepassing moet echter verbeterd worden.
  • Daarvoor is nader onderzoek nodig, richting combinatie van toepassingswijzen.
  • Middel S7 veroorzaakte een lagere opkomst. Er zijn waarschijnlijk technische mogelijkheden om dit kiemkrachtprobleem op te lossen.

Samenvatting van resultaten veldproef bij gans:

  • Vijf middelen waren betrouwbaar beter dan onbehandeld, namelijk B7, C7, P7, WW7 en XX7.
  • Alternatieve middelen tegen ganzenvraat lijken dus aanwezig.
  • Deze middelen zullen verder in praktijkproeven onderzocht moeten worden.
  • Het onderzoek moet zich daarbij richten op verhoging van de bedrijfszekerheid over de jaren.

Voorlopige conclusies en vervolg

2005
De eerste resultaten uit 2005 geven aan dat er perspectieven zijn voor afwerende middelen tegen vogels. Deze resultaten moeten in meer veldproeven beter onderbouwd worden en zijn de basis voor vervolgonderzoek in 2006 en 2007.

2006
Ook de resultaten uit 2006 geven aan dat er meerdere middelen een bepaalde afwerende werking tegen vogels vertonen.

2007
Uit de resultaten bij de akkerbouwgewassen blijkt:

  • dat een aantal behandelingen op zaad een bepaalde afweerwerking tegen vogels hebben.
  • dat een aantal gewasbehandelingen een zekere mate van afweer hebben tegen ganzenvraat.

Bij een parallelonderzoek bij de groentegewassen blijkt uit de resultaten:

  • dat een paar gewasbehandelingen een zekere mate van afweer hebben tegen duivenvraat.

Per jaar zijn de reacties op de middelen verschillend. Aanvullende proeven zijn daarom nodig om de bedrijfszekerheid te verhogen en meerjarige effecten te toetsen.

De middelen zijn deels producten van firma’s en deels producten van natuurlijke oorsprong. De benodigde procedures en activiteiten voor toelating vallen buiten dit project maar moeten wel gestart worden, om deze middelen toegankelijk te maken voor de praktijk.