Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-07-2000

Plantparasitaire aaltjes

Pot-of veldproeven? De vergelijking van voor- en nadelen heeft tot de volgende onderzoeksstrategie geleid. Potproeven worden voornamelijk gebruikt om nieuwe gewassen (snel) te screenen, om te onderzoeken of er binnen een bepaald gewas misschien relevante verschillen zijn tussen cultivars, en om meerdere aaltjespopulaties van een soort te vergelijken. Indien de resultaten hiertoe aanleiding geven, wordt een deel nogmaals in veldproeven getoetst. Daarnaast kunnen potproeven dienen om bestaande kennis up-to-date te houden. Als er nieuwe rassen op de markt komen, kunnen we met potproeven bestuderen of ze een vergelijkbare relatieve vermeerdering in de pot laten zien als de gewassen die we reeds lang in het veld hebben onderzocht. Zo ja, dan weten wat we kunnen adviseren, zo nee dan volgt uitgebreid aanvullend veldonderzoek. Kortom om op de titel terug te komen: ja, maar dan wel in combinatie met veldproeven!

Inleiding

Het PAV doet onder andere onderzoek naar waardplantgeschiktheid en schade van akkerbouwgewassen en groenbemesters voor de verschillende soorten aaltjes.
Een samenvatting van de huidige kennis is in februari 2000 verschenen als waardplantgeschiktheid- en schadetabel (Aaltjesmanagement in de akkerbouw, L.P.G. Molendijk, 2000. Redactie: [INVALID URL]). In dit overzicht wordt voor een kleine twintig verschillende soorten aaltjes de vermeerdering en schade voor een veertigtal landbouw- en groenbemestinggewassen gegeven. Deze kennis is gedurende een aantal decennia op het PAV verzameld middels een breed scala aan veld- en potproeven aangevuld met gegevens van collega-onderzoekers. Dit artikel vermeldt hoe veldproeven worden uitgevoerd, waarna dieper wordt ingegaan op potproeven en de belangrijkste vooren nadelen. Het doel is inzicht te geven in hoe de huidige gegevens in de waardplantgeschiktheid- en schadetabel tot stand zijn gekomen.

Veldproeven

Voordat er een proefveld wordt aangelegd, moet er eerst een geschikt perceel worden gevonden. Naast criteria als bereidwilligheid van de eigenaar, bereikbaarheid en grootte van het perceel is het belangrijkste criterium dat er een zuivere populatie van het te onderzoeken aaltje (doelaaltje) aanwezig is. Dat betekent dat er verder weinig andere plantparasitaire aaltjes of ziekten en plagen aanwezig mogen zijn. Als het proefveld uiteindelijk gevonden is, wordt het verdeeld in veldjes van 6 bij 6 meter (afbeelding 1).

Afbeelding 1. Het proefveld wordt verdeeld in veldjes van 6 bij 6 meter.

Vervolgens wordt hier gedurende een aantal jaren een groot aantal relevante landbouw- en groenbemestingsgewassen gangbaar geteeld. Per gewas worden voorafgaand en na afloop de aaltjes bemonsterd en geteld. Door de resultaten van de verschillende gewassen onderling en met zwarte braak te vergelijken krijgen we een indruk van de waardplantgeschiktheid van deze gewassen.

Veldproeven zijn en blijven met betrekking tot de resultaten de belangrijkste basis voor ons advies aan de telers. Voor het veldonderzoek naar de waardplantgeschiktheid van landbouw- en groenbemestinggewassen voor plantparasitaire aaltjes heeft het PAV echter een aantal zeer strenge eisen.Ten eerste dat er voor elk gewas minimaal vier herhalingen zijn, en dat dit minimaal drie jaar wordt onderzocht. Dit laatste is van belang door onder andere de jaarsinvloed van het weer. Zo gaven de veldproeven van het natte jaar 1998 erg afwijkende resultaten. In ons uiteindelijke advies gaan we er niet vanuit dat dit soort jaren regelmatig voorkomt! Daarnaast hebben we per aaltjessoort minimaal twee locaties nodig in verband met mogelijke verschillen tussen populaties. Kortom, het veldonderzoek is omvangrijk en tijdrovend. Mede hierdoor vormen potproeven een zeer noodzakelijke aanvulling binnen de huidige onderzoeksmogelijkheden.

Potproeven

Afhankelijk van de kiemkracht en groeisnelheid worden de verschillende gewassen van tevoren in potgrond gezaaid.Wanneer de plantjes 1 tot 2 cm groot zijn, worden ze verspeend in potten gevuld met 500 ml vochtig zilverzand. Uiteindelijk komen in elke pot 4-8 plantjes. Om de plantjes in aanraking te brengen met aaltjes zijn er verschillende technieken.

Ten eerste is het mogelijk om met aaltjes besmet wortelmateriaal door het zand te mengen. Dit is alleen mogelijk bij in de wortel levende aaltjes (endoparasitaire aaltjes), zoals het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans. Gedurende de proef kruipen de aaltje uit de wortelstukjes en proberen de toetsgewassen te infecteren en zich te vermenigvuldigen.

Een tweede techniek is een laagje met aaltjes besmette grond door het zand te mengen. Deze techniek wordt gebruikt bij vrijlevende aaltjes, zoals Trichodorus. Deze soorten leven niet in de plant, maar in de grond en voeden zich uitsluitend door plantenwortels met hun stekel aan te prikken. De grond moet, net zoals bij veldproeven, weinig of geen andere aaltjes of ziekten hebben.

Een derde techniek is om cysten, eieren of net uit het ei gekomen larven (J2) met water te mengen en als inoculum bij de plantjes te spuiten. Deze techniek is in principe voor vele soorten aaltjes geschikt. Het probleem is echter: hoe krijg je een zuiver inoculum? Daarom wordt meestal eerst geprobeerd de aaltjessoort te kweken. Deze techniek is onder meer te gebruiken voor wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne spp.) en wortellesieaaltjes.

In sommige gevallen kunnen cysten en eieren ook direct vanuit het veld verzameld worden. Cysten kunnen worden verzameld met een zogenaamde Seinhorstkan. Aan de buitenkant van de wortel aanwezige eieren, zoals bij Meloidogyne spp., kunnen met een chlooroplossing van de wortel worden losgemaakt. Na het verspenen en inoculeren staan de potten gedurende 6-8 weken in een kas, met een dag-nacht temperatuur van 25-15°C en 16 uur licht (zie afbeelding 2).

Afbeelding 2. Een voordeel van potproeven is dat ze onder optimale omstandigheden op ieder moment van het jaar kunnen worden uitgevoerd.

Deze periode is, afhankelijk van de soort, lang genoeg voor één generatie. Drie maal per week wordt water gegeven via een eb en vloed systeem, en één maal per week worden de potten bemest. Op het einde van de proef worden de aantallen aaltjes aanwezig in grond en/of wortels geteld. Door de einddichtheden te vergelijken met de oorspronkelijke begindichtheid (in de pot gebracht via het inoculum) komen we te weten of een bepaald gewas de aaltjes kan vermeerderen. De mate van waardplantgeschiktheid wordt bovendien vergeleken met twee controles die bij elk nieuw experiment worden getoetst: een gewas dat een zeer slechte waardplant is of eventueel een zwarte braak en een gewas dat een zeer goede waardplant is.

Voordelen

Wanneer potproeven worden vergeleken met veldproeven zijn de belangrijkste voordelen:

  • optimale omstandigheden en op ieder moment van het jaar uit te voeren;
  • aanvangsdichtheid aaltje is door de onderzoeker in te stellen en vertoont relatief weinig variatie;
  • snelle informatielevering, zodat op zeer korte termijn bijvoorbeeld nieuwe rassen op hun waardplantgeschiktheid kunnen worden onderzocht;
  • geen problemen met andere aaltjes, ziekten of beïnvloeding door antagonisten;
  • onafhankelijk van het weer, grondsoort en voorgeschiedenis (zoals de voorvrucht);
  • geen last van onkruiden die mogelijk ook waardplant kunnen zijn;
  • eenvoudiger om verschillende populaties van dezelfde soort, bijvoorbeeld afkomstig van verschillende locaties in Nederland, op een juiste manier te vergelijken;
  • eenvoudiger om het aantal herhalingen op te voeren.

Kortom er zitten aan potproeven vele voordelen. Echter, een deel van de voordelen zijn, zeker wanneer de kennis vertaald moet worden naar praktijkomstandigheden, ook als nadeel op te vatten. Daarnaast zijn er nog een aantal specifieke nadelen aan het gebruik van potproeven:

  • er ontstaat meestal slechts één generatie, terwijl in de praktijk zich meerdere generaties kunnen ontwikkelen;
  • groei, worteldiepte, wortelintensiteit, structuur van de grond etc. zijn totaal anders dan in het veld;
  • economische schade aan gewassen is nauwelijks te onderzoeken;
  • sommige gewassen zijn niet in een pot te telen, of zijn genetisch zo heterogeen (zoals suikerbiet) dat alleen in veldproeven of in een potproef met zeer veel herhalingen relevante resultaten zijn te behalen;
  • het is niet mogelijk om de effecten van zwarte braak in combinatie met optredende wintersterfte te onderzoeken;
  • er is geen mogelijkheid om dubbelteelten, bijvoorbeeld stamslaboon-rogge, of de effecten van een groenbemester na de oogst te onderzoeken.

Toekomst

Dit jaar zal voor een groot aantal nieuwe rassen of gewassen waar nog geen waardplantgeschiktheid voor bepaald is, de waardplantstatus in potproeven worden onderzocht (zie tabel).

Tabel. Gewassen die in 2000 in potproeven worden onderzocht op hun waardplantgeschiktheid.
GewasRas
Chinese koolNemory
Rode koolRevue
ichoreiOrchies
PreiParton
Rode bietBolivar
WitlofFocus
AndijvieNuance
BoerenkoolBuffalo
HaverGigant
LuzerneMercedes, Sanditi
TriticaleOrigo
TuinboonVasco
VlasHermes
WinterkoolzaadLisabeth
BloemkoolMelody
Witte klaver3 cultivars
Alexandrijnse klaver3 cultivars
Perzische klaver3 cultivars
ErwtCharmette
KnolselderijBriljant
KnolvenkelRudy
LupineKubesa

Daarnaast krijgen alle akkerbouwers en vollegrondsgroentetelers in het gebied jaarlijks een jaaroverzicht toegezonden, met daarin de resultaten van de proeven.