Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-04-2003

Phytophthora-hotspots in het zetmeelaardappelgebied

In Agrobiokon is een eerste verkenning van regionale aspecten van de epidemiologie van de aardappelziekte uitgevoerd met een analyse naar het optreden van hotspots: plaatsen die bij herhaling geassocieerd worden met het optreden van primaire inoculumbronnen en die daarom extra aandacht in een bestrijdingsstrategie vragen.

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sterke aanwijzingen zijn dat hotspots een belangrijke rol spelen in de (regionale) epidemiologie van de aardappelziekte in het zetmeelaardappelgebied.

Dit is een product van Agrobiokon

Inleiding

Primaire Phytophthora infestans-haarden hebben grote invloed op de start en het verloop van (regionale) P. infestans-epidemieën en zijn daarmee van groot belang voor de uitvoering van bestrijdingsstrategieën. Nadat een primaire haard in een gebied aanwezig is, lopen andere (schone) aardappelpercelen een risico besmet te worden en moeten dus beschermd worden. Hoe langer het ontstaan van primaire haarden uitgesteld kan worden, hoe langer gewacht kan worden met de eerste bespuiting. Kennis van regionale aspecten van de epidemiologie van de aardappelziekte is echter schaars. Dit rapport beschrijft een eerste verkenning van regionale aspecten van de epidemiologie van de aardappelziekte met een analyse naar het optreden van hotspots: plaatsen die bij herhaling geassocieerd worden met het optreden van primaire inoculumbronnen en die daarom extra aandacht in een bestrijdingsstrategie vragen.

Proefopzet en resultaten

Om hotspots op te kunnen sporen, is de volledige haardmeldingsdatabase van de periode 1995 tot en met 2002 geanalyseerd. In de operationele definitie van hotspots werd gesteld dat er sprake is van hotspots indien, in de huidige dataset, primaire haarden in twee of meer seizoenen binnen korte afstand van elkaar optreden. Als maat voor deze afstand werd 500, 1000, 1500 en 3000 meter gebruikt waarbij de twee kleinste afstanden de meest bruikbare informatie opleverden. Omdat van primaire haarden sprake moet zijn, werden alleen de eerste 5, 10 of 15 gemelde haarden per seizoen in de analyse opgenomen.

Met een detectieradius van 1000m en met inbegrip van de eerste 15 haarden (van alle typen) per seizoen werden 15 potentiële hotspots gedetecteerd. Alle 15 potentiële hotspots bleken gerelateerd aan slechts 1 andere haard in 1 ander jaar. De overgrote meerderheid (14 haarden) bleek vervolgens niet aan de overige hotspotcriteria te voldoen, omdat ze voortkwamen uit opslagproblemen (2002) of niet hotspot-compatibel waren qua type haard.

In een analyse van het aantal optredende kritieke perioden tussen een gebied met potentiële hotspots en een gebied zonder potentiële hotspots blijkt er geen structureel klimaatverschil tussen de gebieden. Regio’s met veel potentiële hotspots hebben dus niet te maken met een structureel slechter klimaat dat de aanwezigheid van veel potentiële hotspots zou kunnen verklaren. Uit analyse binnen een seizoen blijkt wel dat primaire haarden, en derhalve melding daarvan, belangrijk zijn voor het starten van de epidemie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor structureel optredende hotspots, waardoor hotspots geen belangrijke rol kunnen spelen in de (regionale) epidemiologie van de aardappelziekte in het zetmeelaardappelgebied.