Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-02-2006

Passende rassen: Rassenonderzoek zaaiui voor biologische bedrijfssystemen

Eén van de belemmeringen voor het opzetten van rassenonderzoek voor de biologische landbouw is de financiering. De biologische sector is klein en kan onmogelijk alleen uitgebreid rassenonderzoek voor alle gewassen financieren. Het doel van het project 'Passende Rassen' is te onderzoeken wat de meerwaarde is van specifieke rassenproeven voor de biologische landbouw. Als voorbeeldgewassen zijn zomertarwe en zaaiui gekozen. Deze samenvatting gaat alleen over zaaiuien.

De volgende vragen worden behandeld:
1. Welke eigenschappen zijn voor biologische telers essentieel om te beoordelen?
2. In hoeverre zijn toetsen, die in het gangbare rassenonderzoek zonder ziekten- en plagenbestrijding gebruikt worden, ook bruikbaar voor de biologische landbouw?

Aanpak

Gedurende 2001-2004 zijn jaarlijks de prestaties van 14-18 zaaiui rassen op één gangbare en één of meerdere biologische locaties vergeleken. Op het gangbare bedrijf is niet ontsmet of biologisch vermeerderd zaaizaad gebruikt (hetzelfde zaad als voor de biologische locatie), zijn wel herbiciden maar geen fungiciden gebruikt ("semi gangbaar"). Aan de betrokken zaadbedrijven is gevraagd rassen op te sturen die zoveel mogelijk voldoen aan de rasprofielschets (met door de biologische sector gewenste raseigenschappen).

Resultaat

Gedurende het onderzoek zijn 23 eigenschappen zowel onder biologische als "semi gangbare" omstandigheden onderzocht (tabel 1).

Tabel 1. Onderzochte eigenschappen , 2001 t/m 2004.
VeldOogstBewaring
Plantdichtheid
Vroegheid
Uniformiteit gewas
Bladstand
Bladhoeveelheid
Dode bladpunten
Bladkleur
Meeldauw-aantasting
Bladvleken-aantasting
Opbrengst
Uniformiteit ui
Nekdikte
Vorm bol
Verlies (ademhaling + indroging)
% kaal
% gezond
% leverbaar
% afval
Sortering
Bewaarrendement
Hardheid
Inwendige uitloop
Meerkernigheid

Een uitgebreide beschrijving van alle onderzochte eigenschappen is terug te vinden in het verslag. Hier worden slechts de resultaten van de opbrengst en de hardheid weergegeven.

Bruto opbrengst

De "semi gangbare" locatie heeft gemiddeld een hogere bruto opbrengst (53,9 ton/ha) geleverd dan het biologische proefveld (44,7 ton/ha). De rasvolgorde is voor beide teeltsystemen verschillend.

Figuur 1. Opbrengst (ton/ha) van 16 rassen die minimaal 2 jaar beproefd zijn op de biologische locaties (bio) en "semi gangbare" (s. gang) in de periode 2001-2004.

Onder biologische omstandigheden heeft Wellington de hoogste opbrengst. Onder gangbare omstandigheden neemt de bruto productie van dit ras met slechts met 3 ton/ha toe waardoor van dit ras de opbrengst onder "semi gangbare" omstandigheden rond het gemiddelde komt te liggen. Op de "semi gangbare" locatie ligt de productie voor de rassen Hytech, Hyfort, Canto, Profit en Baldito iets boven het gemiddelde.

Tussen de biologische percelen onderling zijn ook grote verschillen in opbrengst gevonden (figuur 2). Door de grote variatie in opbrengst tussen de jaren zowel binnen het "semi gangbare" (zonder ziekten- en plaagbestrijding) als het biologische teeltsysteem, als tussen de biologische systemen onderling, is een groter aantal locaties nodig om significante verschillen aan te kunnen tonen. Om significante verschillen te vinden (P < 0,05) zouden bij 3 jaar rassenonderzoek zaaiui, jaarlijks minimaal op 4 locaties in 3 herhalingen proeven moeten worden uitgevoerd.

Figuur 2. De opbrengst van de rassen die in 2001 en 2002 op 2 biologische bedrijven (IJzendijke en Biddinghuizen) zijn geteeld.

In figuur 2 is de opbrengst in tonnen/ha weergegeven. De productie in Biddinghuizen is hoger dan in IJzendijke. De rasvolgorde verschilt tussen de locaties. Het ras Baldito gaf in Biddinghuizen met 43 ton/ha de hoogste opbrengst, terwijl het ras in IJzendijke een gemiddelde opbrengst geeft van 34 ton/ha. Het ras Hyskin laat ook een grote fluctuatie zien. In Biddinghuizen scoorde het ras voor de relatieve productie beter dan in IJzendijke.

Op grond van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de opbrengstgegevens van de gangbare proeven niet altijd een goede voorspelling geven over het opbrengend vermogen van de rassen onder biologische omstandigheden. Echter ook bij de vergelijking tussen biologische rassenproeven kunnen de rasvolgorde voor de opbrengst variëren.

Hardheid

De hardheid is gemeten met een hardheidsmeter die speciaal voor de ui is ontwikkeld. De resultaten staan weergegeven in figuur 3. De rode rassen zijn significant zachter dan de gele uienrassen. Binnen de gele rassen is Hytech aantoonbaar minder hard dan het ras Drago. Gemiddeld genomen is er geen verschil tussen de gangbare en biologische proeven. De gangbare cijfers zijn bruikbaar voor de biologische landbouw.

Figuur 3. De hardheid voor 16 rassen onderzocht onder biologische (bio) en "semi gangbare" (s. gang) omstandigheden in de periode 2001-2004.

Conclusies

Eigenschappen die belangrijk zijn voor het biologische rassenonderzoek zaaiui zijn: planten/m2, vroegheid, gewastype (bladstand), valse meeldauw, bladvlekkenziekte, opbrengst, uniformiteit bol, nekdikte, vorm bol, sortering, huidvastheid, % leverbaar, % afval, % indroging, hardheid, bewaarrendement, in en uitwendige uitloop, meerkernigheid en groene rokken. Voor een groot aantal van deze eigenschappen treedt er geen aantoonbaar verschil op tussen de rasvolgorde verkregen onder "semi gangbare" omstandigheden en onder biologische omstandigheden. Echter, bij een aantal eigenschappen zijn wel verschillen in rasvolgorde waargenomen, zoals planten/m2, vroegheid, opbrengst, uniformiteit bol, nekdikte, vorm bol, sortering en bewaarrendement. Deze eigenschappen zullen bij voorkeur dus ook onder biologische omstandigheden getoetst moeten worden.

Afbeelding. Presentatie van het eindrapport passende rassen op Warmonderhof.