Publicatie datum: 01-07-2001
Paratrichodorus teres
Het vrijlevende aaltje Paratrichodorus teres is te beheersen. Niet door het verruimen van het bouwplan, maar door het opstellen van een goede beheersingsstrategie. De door het PPO gepropageerde Aaltjes Beheersings Strategie (ABS) heeft de vruchtwisseling als spil. Met de informatie over de waardplantgeschiktheid van de verschillende gewassen (mate van aaltjesvermeerdering) kunnen de problemen in de vruchtwisseling zichtbaar gemaakt worden. De waardplantgeschiktheden van de meeste akkerbouwgewassen is te vinden op de website [INVALID URL]. Niet alle problemen zijn met deze aanpak te verhelpen, danwel dat ze leiden tot een onrendabele bedrijfsvoering. Aanvullende maatregelen kunnen dan ongewenst hoge aantallen aaltjes reduceren of hun activiteit remmen.
Voorkomen beter dan genezen
Voordat men aan een beheersingsstrategie toe is, is het van belang het probleem te voorkomen. Bedrijfshygiëne is dus zeer belangrijk.Voor P. teres is dat echter minder relevant, want op de mariene zandgronden in Noord-Holland en de Noordoostpolder komt dit aaltje algemeen voor. Tabaksratelvirusbesmettingen zijn echter niet algemeen en het loont de moeite de introductie of herintroductie van TRV te voorkomen. Inspanningen om de populatie P. teres 'op te schonen' kunnen door het gebruik van besmet uitgangsmateriaal binnen één seizoen teniet worden gedaan.
Reduceren van de populatie
Natte grondontsmetting is voor P. teres nog steeds de meest effectieve manier van aaltjesbestrijding. De overgebleven aaltjes, waaronder die uit diepere lagen, zullen weinig schade aanrichten, maar kunnen nog wel TRV overdragen. Op goede waardplanten vermeerderen zij zich binnen enkele jaren weer tot schadelijke aantallen. Te grote afhankelijkheid van chemisch ingrijpen is risicovol, omdat slechte weersomstandigheden een natte grondontsmetting laten mislukken.
Actief bestrijden van P. teres kan ook op niet-chemische wijze. Zoals vele aaltjeswoorten kunnen zij niet tegen zuurstofloze omstandigheden (anaërobie). Een zuurstofloze toestand in de bouwvoor is te creëren door het onder water zetten van het perceel (inundatie, afbeelding 1) of door verse organische stof in de grond te werken en het perceel af te dekken met zuurstofdicht plastic (inkuilprincipe).
Voor beide technieken geldt dat ze, vanwege de hogere temperatuur, het beste werken in de zomer en een periode van minimaal zes weken moeten beslaan. Mede daardoor zijn beide toepassingen erg duur. Hoewel een goede doding wordt verkregen, kunnen overgebleven virusdragende aaltjes voldoende tabaksratelvirus overbrengen om schade aan te richten.
Aaltjesactiviteit afremmen
De aaltjesactiviteit is af te remmen met bijvoorbeeld granulaire nematiciden. Deze kunnen bij het zaaien of poten als corrigerende maatregel worden ingezet. Zij verlammen de aaltjes voor een beperkte periode, waarbij een aantal door uithongering omkomt. Uit PPO-onderzoek blijkt dat, indien enige kwaliteitsschade getolereerd wordt, alleen bij een zware aaltjesbesmetting een granulaattoepassing rendabel is. Hierbij voldoet een kwart dosering in de rij. Om kringerigheid te beperken, is een granulaattoepassing bij lagere aantallen aaltjes al aan te raden. Mocap geeft tegen kringerigheid in aardappel vanwege zijn persistentie het beste resultaat. Algemeen geldt dat tegenvallende resultaten met name voorkomen in koude natte voorjaren waarin het granulaat al uitgewerkt is, terwijl het gewas nog in de gevoelige periode zit.
Organische stof
P. teres voelt zich thuis bij een laag organische stofgehalte. In de rotatieproeven van het PPO hebben GFT en kippenmest positief effect op de opbrengst van aardappel en tulp. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de normale positieve werking van organische stof. De aaltjesaantallen worden echter nauwelijks beïnvloed. Na negen jaar is het organische stofgehalte niet noemenswaardig verhoogd. De jaarlijkse afbraak is op dit soort gronden erg hoog.
Plant Research International heeft met potproeven aangetoond dat organische stof de lokking van P. teres vermindert, waardoor de planten meer tijd hebben om door de gevoelige periode heen te groeien. Champost kwam hierbij als beste naar voren. Gezien deze positieve resultaten heeft het PPO in Slootdorp meerjarige proeven met de toediening van organische stof uitgevoerd. Tuinturf, GFT, champost en kippenmest zijn vergeleken met onbehandeld, en granulaat in de rij. Kringerigheid werd door geen van de rij- of volveldstoepassingen beperkt. In deze jaren helaas ook niet door de controles Mocap en Vydate. Champost in de rij geeft als enige een beperkt positief effect. Organische stof die zich in de bovenlaag van de bouwvoor bevindt, beperkt met name het aantal misvormde knollen. Minder directe schade leidt tot meer netto leverbaar product.
Toepassing van organische stof in de rij is in de praktijk moeilijk te realiseren. Het is dus belangrijk de organische stof in de bovenlaag te houden. Dit valt te realiseren door de organische stof na het ploegen toe te dienen door vanaf het ongeploegde land zijwaarts het geploegde gedeelte te bestrooien. Met ondiep ploegen of spitten blijven de vóór het ploegen toegediende organische stof, maar ook de overgebleven gewasresten in de bovenlaag.
Perceelsverbetering
Een sterk punt van P. teres is haar grote mobiliteit. Als ectoparasiet komt zij niet in de wortel en moet zij zich snel kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Op zoek naar voedsel verplaatst zij zich in het voorjaar vanuit diepere lagen naar het kiemende gewas. In een later stadium volgt zij haar voedingsbron, de jonge worteltoppen, naar diepere lagen. Temperatuurverhoging en uitdroging kan hiervoor ook de reden zijn. Aangezien het aaltje zich verplaatst in het aanwezige bodemvocht, geldt dat bij indroging van de grond de mobiliteit afneemt. De vochtfilm rond de zandkorrels wordt dunner en het aaltje heeft daardoor minder ruimte om zich efficiënt voort te bewegen. Een goede ontwatering zorgt er in het voorjaar voor dat de grond sneller opwarmt, het gewas sneller groeit en dat het vrijlevend wortelaaltje minder mobiel is. De gevoeligheid voor droogte, maar ook voor mechanische verstoring, leidt ertoe dat intensieve grondbewerking in de beheersingsstrategie past (afbeelding 2).
Voor een goed effect geldt dat de grond droog moet zijn en de bewerking intensief. De grond droogt door de bewerking snel uit en er is geen vocht meer dat als smeermiddel kan fungeren, zodat de gevoelige aaltjes snel beschadigen. Een bijkomend probleem is dat met een zeer intensieve bewerking de kans op verslemping toeneemt.
Enkele telers hebben goede ervaringen met wiel aan wiel aanrijden, anderen met oppervlakkig ploegen. De granulaire samenstelling van het perceel bepaalt of verkleinen of vergroten van het poriënvolume het gewenste resultaat oplevert. Ondanks positieve onderzoeksresultaten heeft het PPO hiervoor geen algemeen geldend advies kunnen opstellen.
Veel onkruiden zijn een goede waardplant voor het aaltje. Het effect van een braakperiode of bladrammenas kan geheel teniet worden gedaan door een slechte onkruidbeheersing. Het beperken van gerst- of tarwe-opslag hoort daar ook bij. Ook voor TRV zijn veel onkruiden waardplant. Veelal wordt dit virus in onkruidplanten de winter doorgeholpen. In het voorjaar kunnen de nieuw uitgekomen Trichodoriden het virus weer oppikken en doorgeven aan het cultuurgewas. TRV kan ook in het zaad van diverse onkruidsoorten overleven en verspreid worden.
Er zijn schimmels maar ook aaltjes die aaltjes als voedselbron gebruiken (afbeelding 3).
De productie en introductie van aaltjesparasiterende schimmels en aaltjes is echter problematisch, waardoor biologische bestrijding van aaltjes in de buitenteelten nog geen praktijktoepassing kent. Plantenexudaten vallen onder de groepen biologische bestrijders en plantversterkende extracten. Er zijn echter nog geen middelen die onder Nederlandse omstandigheden en in het vrije veld doorslaggevende resultaten hebben laten zien.
Grondverzwaring | |
|