Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-01-2007

Optimalisatie van de stikstofbemesting van Engels raaigras

In het stikstofadvies voor Engels raaigras, zoals vastgesteld in onderzoek van PA(G)V in de periode 1978-1984, wordt geen onderscheid gemaakt naar typen en rassen en wordt aanbevolen de benodigde hoeveelheid stikstof éénmalig in het vroege voorjaar te verstrekken. Gezien de grote verschillen in gewasstructuur en ontwikkelingssnelheid die er bij de verschillende typen en rassen van Engels raaigras bestaan, kan het stikstofadvies vermoedelijk worden verfijnd. Deling van de stikstofgift kan, al of niet met behulp van de chlorofylmeter, daarnaast ook zorgen voor lagere oogstrisico's of betere opbrengsten. In opdracht van het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten is daarom onderzoek uitgevoerd naar typen en rassen bij verschillende bemestingsniveau's, de gebruiksmogelijkheden van de chlorofylmeter en de effecten van deling van stikstof.

Conclusies van het onderzoek:

  • Er deden zich aanzienlijke rasverschillen en stikstofbemestingseffecten voor, wat heeft geleid tot een aanpassing van het stikstofbemestingsadvies naar type;
  • Er bestonden voor het getoetste ras Elgon grote verschillen in chlorofylwaarde tussen locaties en jaren. Dit bleek ook voor andere rassen het geval te zijn;
  • De variatie van de chlorofylwaarde in de loop van de maand mei bemoeilijkte het bepalen bij welke waarde een bijbemesting zinvol is;
  • Gedeelde bemesting gaf op drie van de zes proefvelden meer zaad dan éénmalige giften met dezelfde hoeveelheid N-totaal per ha. Met name op kleigrond werd door gedeelde bemesting met een tweede gift van 30 of 60 kg N/ha in het vlagbladstadium een hogere opbrengst gehaald;
  • Gedeelde bemesting met bijbemesting in het vlagbladstadium gaf veelal een mindere en latere legering dan een éénmalige gift met dezelfde hoeveelheid N/ha.

Onderzoek

In de oogstjaren 2000 t/m 2004 zijn elk jaar rassenproeven aangelegd op de PPO-proefboerderij te Lelystad. De rassen vertegenwoordigen de verschillende typen. De rassen zijn beproefd bij drie stikstofniveau's, te weten:

  • N1: advies-bemesting = 165 - 0,6 * bodemvoorraad (0-90 cm);
  • N2: advies - 30 kg N en
  • N3: advies - 90 kg N/ha.

Het gewas is gedurende het groeiseizoen gevolgd, waarbij een aantal visuele waarnemingen is gedaan, zoals gewasontwikkeling, bladkleur en legering. Er is geen groeiregulatie toegepast. Vlak voor de oogst zijn de gewassen bemonsterd en is de zaadopbrengst, drogestofopbrengst en de stikstofopname bepaald.

In de oogstjaren 2000 en 2001 zijn proeven aangelegd in Lelystad met één ras (Elgon) bij diverse bemestingsniveau's en één gedeelde toepassing. Hierin werden de mogelijkheden van de chlorofylmeter verkend.
Op de proefboerderijen Kooijenburg in Marwijksoord (zand) en Rusthoeve in Colijnsplaat (klei) zijn in 2002, 2003 en 2005 proeven geoogst van het tetraploïde ras Elgon. In de proef lagen diverse basisgiften en zijn bijbemestingen van 30 en 60 kg N/ha in twee gewasstadia (DC32 en vlagbladstadium) toegediend. De effecten van de diverse giften en bijbemestingen op de gewasontwikkeling en zaadproductie zijn gevolgd. Gedurende de periode eind april tot half juni is de chlorofylwaarde van het gewas gemeten (niet meer in 2005).

Afbeelding 1. Verschil in gewasontwikkeling en legering als gevolg van verschil in bemestingsniveau.

Resultaten en discussie

Indeling in typen

Gemiddeld over de vijf proefjaren, met in het oogstjaar 2000, 2001 en 2004 dezelfde set rassen en in oogstjaar 2002 en 2003 een grotendeels andere set rassen, zijn in tabel 1 per type en vroegheid de opbrengstverschillen tussen adviesbemesting en suboptimale bemesting weergegeven.
De opbrengstverlaging van de grasveldtypen bij een bemesting van 30 kg N/ha onder het huidige advies was het grootst. Ook de opbrengstverlaging van de diploïde hooitypen en de tetraploïde rassen was aanzienlijk. De late diploide rassen leken met een bemesting onder het gangbare advies toe te kunnen. Opgemerkt moet worden dat het aantal onderzochte rassen gering is en wellicht niet representatief voor het type zijn en dat het onderzoek in de vijf getoetste jaren geen gemiddelde seizoen hoeft te betreffen. De verschillen in zaadopbrengst tussen de twee niveau's gaven met uitzondering van de weidetypes ook aan dat bij bemesting boven advies wellicht nog een verdere opbrengststijging kan worden gerealiseerd. Belangrijk te vermelden is dat geen groeiregulatie is toegepast. De resultaten met gebruik van Moddus zullen waarschijnlijk anders uitvallen.

Tabel 1. Verschil in opbrengstniveau tussen advies bemesting en suboptimale bemesting (advies - 30 kg N/ha) bij diverse typen.
TypeVerschil in kg zaad/ha
diploïd grasveldtype176
diploïd hooitype94
tetraploïde rassen91
diploïde weidetype-9

Deze resultaten, die van deling van stikstof en het eerder uitgevoerde Moddus onderzoek hebben in 2005 geleid tot een aangepast stikstofadvies per type.

Afbeelding 2. Oogst van een graszaadproefveld.

Toepassingsmogelijkheden van de chlorofylmeter

De waarden zoals gemeten met de chlorofylmeter kwamen in het algemeen goed overeen met het bemestingsniveau en hadden een goede relatie met de visuele bladkleur. Uit de eerder proeven op kleigrond in Lelystad in 2000 en 2001 bleek de jaarinvloed op de chlorofylwaarde echter groot te zijn. Bij dezelfde drogestofproductie en zaadopbrengst verschilde de eind mei gemeten chlorofylwaarde meer dan 100 punten. Ook in 2002 en 2003 waren de verschillen groot. Bij het object N130, bemesting volgens advies minus 30 kg N/ha (figuur 1), viel vooral de chlorofylwaarde van Kooijenburg (KB) 2002 veel lager uit.

Figuur 1. Chlorofylwaarden bij bemesting volgens advies - 30 kg N/ha van twee proeflocaties in twee proefjaren.

Met de verschillen tussen jaren en locaties valt een belangrijke peiler voor een goed bijmestsysteem weg. In de proeven is steeds hetzelfde ras gebruikt. Uit bemestingsproeven met diverse rassen bleken er daarnaast ook duidelijke rasverschillen te bestaan. Een andere voorwaarde is een betrouwbare chlorofylwaarde op het bijbemestingsmoment. In het tweede knoopstadium op Kooijenburg waren er in beide proefjaren tussen de diverse bemestingsobjecten geen verschillen in chlorofylwaarde. Op de kleilocatie Rusthoeve waren er wel betrouwbare verschillen tussen de objecten met een verschillende startgift van 160, 130 en 100 kg N/ha. De verschillen tussen de objecten bleven daarnaast in de loop van de maand mei op de twee proeven bij Rusthoeve niet constant. Naast de variatie tussen locaties en jaren bemoeilijkt ook de variatie in de loop van de maand mei het bepalen bij welke waarde een bijbemesting zinvol is.

Deling van stikstof (2002, 2003 en 2005)

Dit onderzoek werd met toepassing van Moddus uitgevoerd. De zaadopbrengsten waren op kleibeduidend hoger dan op zandgrond. Ook waren de effecten van deling verschillend. In tabel 2 zijn de gemiddelde zaadopbrengsten van de drie proefjaren per locatie weergegeven. Op de zandlocatie Kooijenburg werd door de N2 (45 kg boven het "oude"advies) de hoogste zaadopbrengst bereikt. Door de andere objecten werd deze opbrengst niet geëvenaard. Het is op basis van deze resultaten dan ook niet duidelijk bij welke N-gift de optimale zaadopbrengst kan worden bereikt. Deling van stikstof gaf geen hogere opbrengsten dan éénmalige giften.
Ook op kleigrond kon aan de hand van de éénmalige giften niet de optimale zaadopbrengst worden bepaald. De zaadopbrengst bij de hoogste in één keer toegediende stikstofgift werd overtroffen door enkele objecten waar de stikstofgift gedeeld werd gegeven en de totale stikstofgift geringer was. Door de bijbemestingen in het vlagbladstadium van 30 en 60 kg N/ha op respectievelijk de startgiften van 160 en 130 kg N/ha werden gemiddeld over de drie proefjaren de hoogste zaadopbrengsten gehaald.

Tabel 2. Effect stikstofbemesting op gemiddelde zaadopbrengst voor locatie Kooijenburg en Rusthoeve (2002, 2003 en 2005).
Object Startgift (kg N/ha)Zaadopbrengst bij alleen startgiftZaadopbrengst bij bijbemesting (kg N/ha) per stadium
DC32vlagblad
30603060
Kooijenburg
N22051.750
N11601.5201.5901.570
N31301.4401.5001.5201.5101.590
N41001.3101.4701.4501.4901.470
N570980
Rusthoeve
N22052.620
N11602.4702.6302.720
N31302.3402.4902.6102.5402.740
N41002.1402.3402.4802.4202.540
N5701.680

Legering

Een nadeel van een te hoge beschikbaarheid van stikstof is een te vroege legering. Het bemestingsniveau had in de proeven een sterke invloed op de mate van legering. Eénmalige giften met gedeelde bemesting vergelijkend was de legering van de in het DC32-stadium bijbemeste objecten gelijk of sterker dan van de éénmalige giften en was de legering van de in het vlagbladstadium bijbemeste objecten gelijk of minder sterk dan van de éénmalige giften. De invloed van de groeiregulator Moddus was wel bepalend voor de verschillen. Bij vrij hoge doseringen van Moddus waren de verschillen kleiner dan bij lage doseringen.

Conclusies

Rassen en typen

Er deden zich aanzienlijke rasverschillen en stikstofbemestingseffecten voor. Mede op basis van dit uitgevoerde onderzoek zijn de bemestingsadviezen aangepast en gedifferentieerd naar type.

Chlorofyl

Uit de resultaten van de proeven kon geconcludeerd worden dat er grote verschillen bestaan in chlorofylwaarde tussen locaties en jaren. Het vaststellen van een relatie tussen de chlorofylwaarde en de zaadopbrengst werd daarnaast bemoeilijkt door de variatie van de chlorofylwaarde op de bijmestmomenten in de loop van de maand mei. Uit één proef op kleigrond kon worden geconcludeerd dat boven een chlorofylwaarde van 650 geen meeropbrengst is te verwachten.

Gedeelde bemesting

Uit de op zandgrond uitgevoerde proeven bleek er in combinatie met het gebruik van Moddus geen positief effect van stikstofdeling op de zaadopbrengst. Wel was de kans op vroege legering wat kleiner.
De resultaten van de op kleigrond geoogste proeven lieten wel een positief effect van stikstofdeling op de zaadopbrengst zien. Een tweede gift van 30 of 60 kg N/ha gaf de hoogste zaadopbrengst. Bij een hoge dosering van Moddus was het positieve effect van deling minder dan bij lagere doseringen. Bij de lage Moddusdoseringen was de legering van de gedeelde bemesting minder.