Publicatie datum: 06-06-2014
Optimale inzet vang- / lokgewassen
Bij de beheersing van problemen met aaltjes kunnen vang- en lokgewassen ingezet worden om de problematiek te verminderen. In dit project is voor 4 soorten aaltjes het effect van de teelt van groenbemesters ten opzichte van zwarte braak en onbehandeld op de aaltjesaantallen onderzocht.
Inleiding
In de Nederlandse akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt nemen de problemen met hoge aaltjesbesmettingen steeds verder toe. Percelen raken daardoor ongeschikt voor bepaalde teelten. Eén van de beheersmaatregelen uit de aaltjesbeheersingsstrategie is de teelt van een groenbemester als vang- of lokgewas. Met een vang- of lokgewas kan vaak maar één aaltjessoort beheerst worden, terwijl andere aaltjessoorten juist vermeerderd kunnen worden. Daarom moet bij de inzet van een vang- of lokgewas de keuze goed worden afgestemd op de aard van de aaltjesbesmetting. Ook moet een vang- of lokgewas tot goede ontwikkeling (groei) komen om succesvol te zijn. Dit betekent dat aan het teelttijdstip en de teeltduur strak de hand moet worden gehouden.
Oorspronkelijk was het doel van het onderzoek om kennis te ontwikkelen over de inzet van vang- en lokgewassen op basis van een meerjarig onderzoek (2013-2016). Door het opheffen van het Productschap Akkerbouw (PA) kon alleen het eerste jaar van het project worden uitgevoerd: dit omvatte de aanleg van de objecten en het twee keer meten van de aaltjes (nulmeting en meting in het najaar 2013). Van deze werkzaamheden en van de gevonden resultaten wordt in dit rapport verslag gedaan.
Het onderzoek
Het onderzoek richtte zich op 4 karakteristieke combinaties van aaltje-gewas:
aaltje | doelgewas | regio |
Pratylenchus penetrans | Aardappel | Noordelijk zandgebied |
Meloidogyne hapla | Ui en peen | Centraal kleigebied |
Meloidogyne chitwoodi | Aardappel | Zuidelijk zandgebied |
Heterodera schachtii | Suikerbiet | Noordelijk kleigebied |
Bij Pratylenchus penetrans werd gewerkt met de groenbemesters Tagetes patula (Afrikaantjes) en Japanse haver; bij Meloidogyne hapla met bladrammenas en Tagetes erecta; bij M. chitwoodi met bladrammenas en zwaardherik en bij Heterodera schachtii met bladrammenas en gele mosterd.
Resultaat
Pratylenchus penetrans
Bij zaai in juni had Tagetes patula een bestrijdend effect op P. penetrans; bij latere zaai in juli was dit effect afwezig.
Er kan op basis van dit onderzoeksproject niet gesteld worden dat Japanse haver geen waardplant voor P. penetrans is.
Meloidogyne hapla
Bij bladrammenas, zowel vroeg (juni) als midden (juli), vond een geringe toename van M. hapla plaats, overeenkomstig de waardplantstatus. Bij Tagetes erecta bleven de aantallen M. hapla nagenoeg gelijk (vroeg) of namen af (midden).Tagetes erecta is een interessant gewas om verder te toetsen als gewas dat M. hapla actief terugdringt.
Meloidogyne chitwoodi
Zwarte braak, bladrammenas en rucola reduceerden M. chitwoodi vrijwel geheel. Er was geen verschil tussen de vroeg (juni) en de later (juli en augustus) gezaaide groenbemesters. De resultaten sluiten aan bij literatuurgegevens over het positieve effect van bladrammenas en rucola op M. chitwoodi. Rucola lijkt hiermee een belangrijke groenbemester te zijn voor de beheersing van M. chitwoodi. Wel bleek dat bladrammenas (zowel vroeg als midden) en rucola voor een toename van P. penetrans zorgden.
Heterodera schachtii
Zowel bladrammenas als gele mosterd bewerkstelligden een actieve afname van de aantallen larven en eieren van H. schachtii. De resultaten bevestigen wat al bekend was van de effecten van deze gewassen op H. schachtii. Er was geen consistent effect van het tijdstip van zaaien voor zowel bladrammenas als gele mosterd.