Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-01-2003

Opbrengstschade in wintertarwe bij aanwending van dierlijke mest in het voorjaar op kleigrond

Voorjaarstoepassing van dierlijke mest op kleigrond in wintertarwe is goed mogelijk en is financieel aantrekkelijk. Ten opzichte van najaarstoepassing van dierlijke mest leidt het tot een veel betere stikstofwerking en daardoor op bedrijfsniveau tot een besparing aan kunstmest-N. Dierlijke mest moet echter wel volgens de voorschriften van het BGM ingewerkt worden.

Inleiding

Als gevolg van Minas en het stelsel van mestafzetovereenkomsten (MAO’s) is er afgelopen jaren belangstelling gekomen om dierlijke mest ook in het voorjaar op kleigrond uit te rijden. Toepassing in wintertarwe is dan één van de mogelijkheden. Dierlijke mest kan dan de tweede stikstofgift vervangen. Om schade door insporing te beperken, is er in de praktijk belangstelling voor toepassing van het sleepslangenaanvoersysteem (navelstrengsysteem). Probleem is dat bij de huidige toedieningsmachines of inwerktechnieken de mest veelal onvoldoende wordt ingewerkt en dat een tweede werkgang noodzakelijk is. Toepassing van dierlijke mest moet aan wettelijke voorschriften voldoen die beschreven staan in het Besluit Gebruik Meststoffen (BGM). Voor toepassing in wintertarwe gelden dezelfde toedieningsvoorschriften als die voor open land.

Projectuitvoering en resultaten in het kort

Wanneer en hoe mest uitrijden?

Voor toepassing in wintertarwe kan de gewone mestinjecteur niet worden gebruikt. De mest moet in geultjes tussen de tarwe worden aangebracht, waarbij de mest niet mag vervloeien. Wanneer de kwaliteit van het werk onvoldoende is, moet de mest in een aansluitende tweede werkgang alsnog ingewerkt worden. Het inwerken van de mest is van belang om de ammoniakemissie te beperken en het draagt bij aan het verhogen van de stikstofwerking. In 2002 zijn door PPO-agv te Lelystad en het IMAG in Wageningen veldproeven uitgevoerd om na te gaan hoe de ammoniakemissie kan worden beperkt als de mest dieper wordt ingewerkt en welke gevolgen dit heeft voor de opbrengst. Verwacht mag worden dat dieper inwerken van de mest tot minder ammoniakvervluchtiging leidt, maar dat dit gepaard gaat met meer schade aan de tarwe. De veldproeven zouden eventueel tot een aanpassing van de tekst van het BGM kunnen leiden. Na bespreking van de resultaten van het onderzoek met het ministerie en met LTO is afgelopen najaar vastgesteld dat de tekst van het BGM niet wordt aangepast. Wel zullen toleranties worden aangegeven. Op kopeinden en in de wielsporen zal immers altijd wel mest vervloeien.
In het PPO-onderzoek is gebleken dat toepassing van dierlijke mest in wintertarwe opbrengstreductie kan geven. Dieper inwerken van de mest met een zodebemester leidde echter niet tot meer schade dan bij gebruik van een sleufkouterbemester. De zodebemester was uitgerust met snijdende schijven, waardoor geultjes werden gemaakt die 2 tot 3 cm dieper waren dan die van de sleufkouterbemester. De schade is wel sterk afhankelijk van het gewasstadium waarin de mest wordt uitgereden. In een jong uitstoelend gewas is er nog nauwelijks sprake van enige schade, maar bij toepassing in de strekkingsfase kan dit oplopen tot 1,5 ton korrelopbrengst. Er is sprake van schade door insporing van de wielen van de mestmachine en schade door het inwerken van de mest in de grond met de snijdende schijven en de kouters. In de wielsporen kon de mest niet goed in één werkgang ingewerkt worden. Ook op plaatsen waar het land erg ongelijk lag, lukte dit onvoldoende. Het eggen om de mest in te werken, leidde niet tot extra opbrengstreductie. Eggen had wel een duidelijk positief effect op het inwerken van de mest. Ook uit de proeven van het IMAG bleek de ammoniakemissie door het eggen met een extra 5 % verlaagd te kunnen worden.
In het BGM wordt niet aangegeven welke machines een toelating hebben om mest in wintertarwe uit te rijden. De kwaliteit van het werk is leidend en niet het type machine. Ook bij toepassing van de sleepslangenaanvoermachine moet de mest worden ingewerkt. Dit kan in één werkgang, mits de mest in voldoende diepe geultjes wordt aangebracht anders moet de mest in een aansluitende tweede bewerking worden ingeëgd.

N-werking van dierlijke mest

De werking van de stikstof in mest is afhankelijk van de verhouding minerale en organisch gebonden stikstof en de mestsoort. In tabel 1 is de werking van beide stikstoffracties weergegeven.

Tabel 1. Stikstofwerking van de Nm en Norg in dierlijke mest bij voorjaarstoepassing in wintertarwe.
OmstandighedenVarkensdrijfmestRunderdrijfmest
Werking Nm (%)Werking Norg (%)Werking Nm (%)Werking Norg (%)
Gunstig80408030
Ongunstig60306020
Gemiddeld70357025

De werking van de Nm is vooral afhankelijk van de ammoniakemissie en dus afhankelijk van de wijze van inwerken van de mest en de weersomstandigheden bij en direct na het uitrijden. De werking van de organisch gebonden stikstof wordt gestuurd door de temperatuur en is afhankelijk van het tijdstip van uitrijden van de mest in het voorjaar en het tijdstip dat de tarwe stopt met de N-opname. De werking van de Norg van runderdrijfmest is lager dan die van varkensdrijfmest.
De verhouding tussen Nm en Norg kan sterk variëren. Naarmate het gehalte aan Nm hoger is, is de N-werking beter. Dit komt helemaal tot uiting als het effluent van mestscheiding wordt gebruikt.

Om met tabel 1 de stikstofwerking te berekenen, moet het N-mineraal- en N-org-gehalte van de mest bekend zijn. In de Minas-analyse wordt dit niet meegenomen. Er zijn [INVALID URL] (van Gullimex en Eijkelkamp) waarmee kort voor het uitrijden de stikstofsamenstelling wel gemeten kan worden. Zo is bemesten op maat mogelijk.
Met de analysegegevens kan de dosering van de mest berekend worden. Ga hierbij uit van 100 kg werkzame N uit mest als tweede N-gift. Zonder analyse wordt niet de juiste N-gift gegeven, zodat er gevaar is voor legering en opbrengstderving. Wanneer analysegegevens ontbreken moet een inschatting gemaakt worden. Bij gemiddelde samenstelling van de mest en bij gemiddelde situaties bij en na het uitrijden van de mest mag bij toepassing van varkensdrijfmest uitgegaan worden van een stikstofwerking van 55 % en bij runderdrijfmest van 50 %.
Een rekenvoorbeeld maak duidelijk hoe de gewenste mestdosering berekend wordt. Stel dat je over twee partijen varkensdrijfmest beschikt die van elkaar verschillen in zowel N-gehalte als in de verhouding Nm en Norg.
Partij 1 heeft 5,5 kg Nm en 3,5 kg Norg per ton mest. Bij gemiddelde omstandigheden heeft partij 1 een werking van (0,7*5,5)+(0,35*3,5)= 5,1 werkzame N per ton mest. Voor 100 kg werkzame N per ha is van partij1 100/5,1=20 ton mest per ha nodig.
Partij 2 heeft 3,0 kg Nm en 3,0 kg Norg per ton mest. Bij gemiddelde omstandigheden heeft partij 2 een werking van (0,7*3,0)+(0,35*3,0)= 3,2 werkzame N per ton mest. Voor 100 kg werkzame N per ha is van partij1 100/3,2=31 ton mest per ha nodig. Men moet er overigens op bedacht zijn dat hoeveelheden boven 25 à 30 ton per ha moeilijk zijn in te werken.

Gebruik van dierlijke mest inpassen in kunstmestbemesting

In het vroege voorjaar is het vaak te nat om de eerste N-gift met mest te geven. Daarom is het advies de eerte N-gift als kunstmest te geven: 60 kg N per ha. De tweede gift wordt dan met mest gegeven: ca 100 kg werkzame N per ha. De derde gift wordt weer met kunstmest gegeven. De hoogte hiervan wordt vastgesteld met de chlorofylmeter om zo in te spelen op de stikstofwerking van de mest.

Financieel voordelig

Door toepassing van dierlijke mest wordt bespaard op kunstmest, zowel stikstof, fosfaat en kali. De financiële waarde van 25 ton varkensdrijfmest is circa € 160,- per ha.
Wanneer toepassing van mest niet tot opbrengstreductie leidt, mag mest € 6 per ton kosten. Wanneer de toepassing wel tot opbrengstreductie leidt en de mest voor € 0 per ton wordt uitgereden, dan mag bij een tarweprijs van € 0,10 per kg er sprake zijn van een opbrengstreductie van 1.600 kg per ha. Uit de proef van het PPO bleek dat de schade steeds minder dan 1.600 kg per ha was. Deze berekeningen maken duidelijk dat toepassing van mest in tarwe aantrekkelijk kan zijn.

Conclusie

Voorjaarstoepassing van dierlijke mest op kleigrond in wintertarwe is goed mogelijk en is financieel aantrekkelijk. Ten opzichte van najaarstoepassing van dierlijke mest leidt het tot een veel betere stikstofwerking en daardoor op bedrijfsniveau tot een besparing aan kunstmest-N. Mest moet echter wel volgens de voorschriften van het BGM ingewerkt worden. Inwerken in één werkgang is mogelijk door koppeling van mestmachine en onkruideg. Dit gebeurt nog niet in de praktijk. De kwaliteit van het werk is sturend bij de beoordeling of de mest goed is ingewerkt, niet de keuze van de machine of de inwerktechniek. Bij voorjaarstoepassing is het belangrijk om de mestdosering goed af te stemmen op de gewenste hoeveelheid werkzame stikstof. Kennis over de stikstofsamenstelling van de mest is dan essentieel.