Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-01-2005

Maïswortelknobbelaaltje (M. chitwoodi) in consumptieaardappelen

Op zandgronden is een groeiend probleem met de [INVALID URL] Meloidogyne chitwoodi en M. fallax. Deze aaltjes kunnen aanzienlijke schade veroorzaken in aardappel, schorseneer en peen. Door de knobbels, die op de knollen kunnen ontstaan, is de schade die door deze wortelknobbelaaltjes wordt veroorzaakt voornamelijk kwalitatief. Een lage besmetting kan al leiden tot aanzienlijke schade. Knolaantasting door M. chitwoodi of M. fallax tijdens de bewaring kan verergeren. Verschillen in rasgevoeligheid voor M. chitwoodi en de relatie met symptoomontwikkeling tijdens bewaring zijn voor telers belangrijke gegevens op basis waarvan beslissingen met betrekking tot rassenkeuze en bewaring kunnen worden gemaakt. PPO-agv heeft in 2002 en 2003 verschillende rassen getoetst op gevoeligheid voor M. chitwoodi en het effect van bewaring op de aantasting onderzocht.
De rassen verschilden duidelijk in gevoeligheid voor M. chitwoodi. Het advies voor de praktijk blijft geen risico te nemen bij een Meloidogyne-besmetting. Dit kan onder andere door een gerichte rassenkeuze en door aangetaste partijen zo vroeg mogelijk te leveren.

Proefopzet

Op een praktijkperceel met een natuurlijke [INVALID URL] -besmetting zijn, in 2002 en 2003, negen consumptie aardappelrassen geteeld. De waardplantgeschiktheid van de verschillende rassen is bepaald door voorafgaand aan de teelt en na de oogst de aaltjespopulatie in de bouwvoor te bepalen. Alle rassen zijn, ondanks verschillen in vroegheid, medio oktober geoogst. De aardappelen zijn gedurende zes maanden bewaard bij 4 of 9 °C. Direct na de oogst en vervolgens maandelijks is de mate van knolaantasting beoordeeld en vervolgens een KnolAantastingsIndex (KAI) berekend. De index loopt van 0 (geen aantasting) tot 100 (zeer zwaar aangetast). Partijen met een index tussen 0 en 10 worden over het algemeen goedgekeurd. Een index van 10 tot 15 á 20 kan problemen geven bij de bepaling van de tarra en partijen met een index hoger dan 20 geven problemen bij de afzet.

Resultaten en conclusie

De beginbesmetting is in beide proefjaren laag. Gemiddeld zijn 12 Meloidogyne-larven per 100 ml grond gevonden. De M. chitwoodi-besmetting na de teelt is het laagst bij het vroege ras Innovator en het hoogst bij het late ras Asterix.
De M. chitwoodi-besmetting na de aardappelteelt is niet gerelateerd aan de besmetting voor de teelt, maar is sterk afhankelijk van de vroegheid van het aardappelras. Naarmate de rassen later afsterven, neemt de eindbesmetting toe.

De rassen Innovator en Agria bleken vrij ongevoelig voor schade veroorzaakt door M. chitwoodi, terwijl Hansa en Victoria al bij lage beginbesmettingen vrij zwaar aangetast waren (zie figuur). De rassen zijn met de nodige voorzichtigheid in te delen in drie klassen. Klasse 1 waarbij de schade meestal beperkt blijft. Klasse 2 waarbij de KAI varieert van 10 tot 15 (kritieke gebied) en per jaar kan verschillen, en klasse 3 waarbij zeker schade valt te verwachten. De rassen Agria en Innovator behoren tot klasse 1. Hansa en Victoria kunnen ingedeeld worden in klasse 3. Bij de overige rassen is de aantasting matig en/of kan de schade per jaar verschillen.

Figuur. Gevoeligheid van aardappelrassen voor knolaantasting door M. chitwoodi (gemiddeld over beide proefjaren).

Afbeelding. M. chitwoodi-aantasting op het gevoelige ras Hansa (links) en het meer tolerantere ras Bildstar (rechts).

In de bewaarproeven is gemiddeld per ras geen effect van bewaarduur of bewaartemperatuur op de mate van knolaantasting waargenomen. In de bewaarproef van oogst 2002 is de aantasting van, bij de oogst licht aangetaste partijen aardappelen tijdens de bewaring (licht) toegenomen. Mogelijk dat afhankelijk van jaar en het ras de schade tijdens de bewaring (licht) kan toenemen. Vooral in jaren met minder schade lijkt de kans op een toename van de aantasting tijdens de bewaring het grootst.
In warme(re) zomers, waarin de populatie zich tijdens de teelt sterk kan ontwikkelen, lijkt het risico dat de schade tijdens de bewaring toeneemt gering.

Het advies voor de praktijk blijft vooralsnog geen risico te nemen bij een Meloidogyne-besmetting. Dit kan onder andere door een gerichte rassenkeuze en door aangetaste partijen zo vroeg mogelijk te leveren.

Mogelijk dat de kwaliteit van de aardappelen bij inschuren een rol speelt bij de ontwikkeling van de aantasting tijdens de bewaring. Onderzoek waarbij de uitgangssituatie van de te bewaren partijen varieert zou hierin helderheid kunnen verschaffen.