Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-11-2003

Maatregelen voor de akkerbouw op lossgrond om met inzet van dierlijke mest aan Minas- en nitraatnormen te voldoen

Dit project richtte zich op het ontwikkelen van pakketten van maatregelen voor akkerbouwbedrijven op lössgrond die bedrijfseconomisch het meest aantrekkelijk zijn om met inzet van dierlijke mest aan Minas-normen en aan de nitraatnorm van 50 of 25 mg/liter (nitraatgehalte in het bodemvocht op 150 cm beneden maaiveld) te voldoen.

Belangrijkste conclusie is dat akkerbouwbedrijven in Zuid-Limburg bij toepassing van Goede Landbouwpraktijk op een duurzame wijze met behoud van opbrengstniveau kunnen voldoen aan de eindnormen van Minas en aan de nitraatnorm van 50 mg/liter in het bodemvocht. Dan kan nog steeds dierlijke mest worden ingezet.

Inleiding

Om aan Minas-eindnormen te voldoen moet de akkerbouw in Zuid-Limburg grote inspanningen plegen. Temeer daar de lössgrond door de overheid als nitraatuitspoelingsgevoelige grond met een aangescherpte verliesnorm is aangemerkt. De stikstofbenutting moet worden verbeterd. Een simpele maatregel om de stikstofbenutting te verbeteren, is minder inzet van dierlijke mest. Dit is niet altijd gewenst. De akkerbouwbedrijven vervullen een grote rol bij de plaatsing van de in de regio geproduceerde dierlijke mest.
Via veeljarig onderzoek op Wijnandsrade en een scenariostudie is in dit project gekeken naar de mogelijke maatregelenpakketten.

Proefopzet

Het onderzoek op de proefboerderij in Wijnandsrade is in de periode 1995 t/m 2001 uitgevoerd met drie verschillende gewasrotaties, waarbij ieder gewas uit de rotatie jaarlijks wordt geteeld. De onderzochte objecten verschilden in hoogte van stikstofgift en in gebruik van meststof. Dit betekent dat jaarlijks dezelfde stikstofobjecten op dezelfde plaats terugkwamen.
De scenariostudie is uitgevoerd om de resultaten van het meerjarig onderzoek op Proefboerderij Wijnandsrade te vertalen naar bedrijfsniveau voor de regio. Doel is daarnaast om inzicht te geven in de mogelijkheden van de inzet van dierlijke mest bij aangescherpte normen op gebied van nitraatuitspoeling.

Resultaten

Veeljarig veldonderzoek Wijnandsrade

In het veldonderzoek zijn de volgende resultaten gevonden:

  1. Het nitraatgehalte in het bodemvocht hangt sterk af van het geteelde gewas.
  2. De spreiding in nitraatgehalte is erg groot.
  3. Er bestaan duidelijke jaarverschillen in nitraatgehalte.
  4. Het tijdstip van bemonsteren heeft invloed op het gemeten nitraatgehalte in het bodemvocht.
  5. Wanneer het nitraatgehalte in het bodemvocht van het voorafgaande seizoen bekend is, kan het te verwachten nitraatgehalte voorspeld worden.
  6. Bij toepassing van dierlijke mest is de fysieke opbrengst van de gewassen (ton/ha) gelijk aan de opbrengst van gewassen die volledig met kunstmest-N zijn bemest.
  7. Verlaging van de N-bemesting bij snijmaïs tot 25% beneden de adviesbemesting kost nog geen opbrengst.
  8. Het effect van suboptimaal bemesten, om het nitraatgehalte in het bodemvocht nog verder te verlagen, is sterk gewasafhankelijk.

Van het veldonderzoek zijn twee artikelen op Kennisakker.nl te vinden:
[INVALID URL]
[INVALID URL]

Scenariostudie

Resultaten:

  1. Akkerbouwbedrijven in Zuid-Limburg kunnen bij toepassing van Goede Landbouwpraktijk op een duurzame wijze met behoud van opbrengstniveau voldoen aan de eindnormen van Minas en aan de nitraatnorm van 50 mg/liter in het bodemvocht en nog steeds dierlijke mest inzetten.
  2. Akkerbouwbedrijven met een hoog aandeel suikerbieten en wintertarwe in het bouwplan (> 67%) kunnen zelfs met behoud van opbrengstniveau voldoen aan de streefwaarde van 25 mg/liter nitraat in het bodemvocht.
  3. Akkerbouwbedrijven met een hoog aandeel consumptieaardappelen, snijmaïs en zaaiuien in het bouwplan kunnen alleen aan de streefwaarde van 25 mg/liter nitraat in het bodemvocht voldoen als zij verdergaande maatregelen treffen.
  4. Met gebruik van rundveedrijfmest wordt aanzienlijk meer organische stof aangevoerd dan met varkensdrijfmest.
  5. Verplaatsing van de dierlijke mestgift van voor de groenbemester in het najaar naar het voorjaar en weglaten van de groenbemester kan de mestruimte vergroten.
  6. Het op het land achterlaten en verhakselen van stro levert een grote bijdrage aan het op peil houden van het organische stofgehalte van de bodem.