Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-1999

Loofdoding ter vermindering van de loofvastheid van late zetmeelaardappelen

Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of verlaging van de stikstofgift de loofvastheid van de knollen kan verminderen en of de methode van loofvernietiging van invloed is op zowel de loofvastheid als op de afharding van de knollen. Uit het onderzoek bleek:

  • Er kan minder “agressief” gerooid worden door vermindering van de loofvastheid. Hierdoor zal ook de beschadiging geringer zijn.
  • loofdoding 14 dagen voor het rooien heeft een beter afgehard product opgeleverd met minder kans op beschadiging.

Dit is een product van Agrobiokon

Inleiding

Late zetmeelrassen sterven van nature laat af. Het late afsterven en de hoeveelheid loof geven problemen bij een aantal late tot zeer late rassen. De rooibaarheid van de aardappelen wordt hierdoor verminderd, waarbij de knollen moeilijk loslaten van het loof bij het rooien. Het vraagt om “agressiever” rooien om de knollen te scheiden van het loof met als gevolg toenemende knolbeschadiging. Knolbeschadigingen veroorzaken niet alleen extra bewaarverliezen door intensieve ademhaling, maar ook door verhoogde kans op aantasting van bacterie- en schimmelziekten. Bovendien zorgt knolbeschadiging voor meer vuilinsluiting wat ten koste gaat van de kwaliteit van het meel.
Verliesknollen zijn verloren oogst en dragen via opslag bij aan de instandhouding van ziekten en plagen, waarvan aardappelmoeheid en Phytophthora de belangrijkste zijn.
Om de loofvastheid van de knollen te verminderen en de afharding van de knolschil te verbeteren is voor late rassen loofdoding noodzakelijk. Doel van dit project was om na te gaan of verlaging van de stikstofgift de loofvastheid van de knollen kan verminderen en of de methode van loofvernietiging van invloed is op zowel de loofvastheid als op de afharding van de knollen.

Proefopzet en resultaten

Op de proefboerderij 't Kompas te Valthermond is onderzocht welk effect de verschillende methoden van loofdoding hebben op:

  1. het loslaten van de knollen,
  2. de schilvastheid,
  3. de bewaarverliezen bij langdurig opslaan tot eind februari.

In het onderzoek is een aantal loofdodingsmethoden vergeleken bij twee rassen, Karida en Karnico, waarbij 2 weken later is gerooid. Bij het loofvaste ras Karida zijn tevens 2 stikstoftrappen, praktijk + 50 N en praktijk – 50 N, aangelegd.
Twee weken na de loofvernietiging is de loofvastheid bij beide rassen vastgesteld.
Van het ras Karnico is op dat moment, naast de loofvastheid, de ontvelling vastgesteld. Bovendien zijn bij dit ras, na behandeling in de blauwschudder om het effect van het rooien op uniforme wijze na te bootsen, monsters in bewaring gezet om de invloed op bewaarverliezen na te gaan.

Resultaten
Bij het ras Karida bleek duidelijk dat bij een hoge N-gift (praktijk+50 N) meer knollen vast aan het loof bleven zitten dan bij een lagere N-gift (praktijk-50N). Wel bleek dat bij de hoge N-gift het effect van de behandelingen om het loof te vernietigen op de loofvastheid groter was dan bij de lage N-gift. Bij de lage N-gift gaven de behandelingen nauwelijks minder vaste knollen.
Bij het ras Karnico resulteerden de behandelingen niet duidelijk in een verlaging van het percentage vaste knollen. Alleen met groenrooien/ onderdekken en wortelsnijden/ spuiten was de loofvastheid duidelijk geringer . Alhoewel niet altijd betrouwbaar gaven de behandelingen wel een beter afgehard product, zoals uit de index over de drie proefjaren naar voren komt .
Bij de objecten klappen respectievelijk wortelsnijden gevolgd door spuiten met Reglone was de ontvelling in alle proefjaren duidelijk lager dan bij onbehandeld. Uitsluitend klappen gaf een minstens zo goede knolafharding als doodspuiten met Reglone. Het loofklappen in combinatie met spuiten van Reglone gaf geen duidelijke verbetering ten opzichte van alleen loofklappen.
Uit de resultaten van de bewaarproeven bleek dat het object onbehandeld, rooien zonder loofdoding vooraf, in 1997 duidelijk grotere bewaarverliezen gaf dan de behandelde objecten, behalve bespuiting met Purivel. De bewaarverliezen in de proef van 1998 waren bij alle behandelingen groter dan bij onbehandeld, maar de onderlinge verschillen waren gering en niet statistisch betrouwbaar.

Conclusie

Door vermindering van de loofvastheid kan er minder “agressief” gerooid worden en hierdoor zal ook de beschadiging geringer zijn. Daarnaast heeft loofdoding 14 dagen voor het rooien ook een beter afgehard product opgeleverd met minder kans op beschadiging. Beschadiging van het geoogste product geeft vuilinsluiting, aantasting door bacteriën en schimmels en is van invloed op de bewaarverliezen. Dit geeft niet alleen kwaliteitsvermindering bij langdurige bewaring, maar ook een forse opbrengstverlaging bij aflevering. In de proefjaren 1997 en 1998 bleek dat dit bij de onbehandelde objecten van eind oktober tot eind februari daarop maar liefst respectievelijk 17 en 27 % bedroeg.