Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-06-2002

Loofdoding in de zetmeelaardappelteelt

De loofdoding van zetmeelaardappelen is de laatste jaren onderwerp van veel discussie geweest, met name als gevolg van de zgn. Cross Compliance. Inmiddels heeft deze discussie geleid tot een andere invulling.

Dit is een product van Agrobiokon

Klappen technisch volwaardig

Uit diverse onderzoeksprojecten en recente demonstraties is gebleken dat loofklappen een volwaardige methode is om het loof te vernietigen. Het loofklappen gebeurt in zetmeelaardappelen zodanig laat dat er zelden of nooit hergroei meer optreedt. Voor wat betreft de afharding van de knollen, dat wil zeggen de mate waarin ze bestand zijn tegen ontvelling, is er geen verschil met doodspuiten. Bij rassen waarvan de knollen erg moeilijk loslaten van het loof is het een praktijkervaring dat ze iets beter rooibaar zijn wanneer het loof – vóór het al of niet loofklappen – een keer met Purivel is gespoten in plaats van loofklappen of spuiten met een ander middel.
Bij een gewas dat al behoorlijk is afgestorven zijn 7 tot 10 dagen na loofdoding de knollen vaak al behoorlijk afgehard. Na de loofdoding van erg groene gewassen kan dat wel tot drie weken duren. Naarmate de temperatuur in het najaar lager is zal het proces van afharden langzamer gaan.
Loofklappen is echter wel een methode waaraan een aantal technische eisen moet worden gesteld. In de eerste plaats dienen de pootgangen netjes aansluitend te zijn en dient de rugopbouw zó te hebben plaatsgevonden dat het loofklappen kan gebeuren zonder de ruggen en knollen te beschadigen. Streef ernaar om de werkgangen van de klapper af te stemmen op de werkgangen van de pootmachine, hetzelfde geldt voor het aanaarden. In de tweede plaats dient de te gebruiken klapper bij voorkeur in de fronthef te hangen en hij moet passen bij de rugvorm. Zo wordt niet eerst het loof in de geulen gereden, wordt het loof door de klapper tussen de ruggen zo goed mogelijk “opgeraapt” en worden de ruggen niet door de klepels geraakt. Er zijn echter nog meer eisen.

Omstandigheden doorslaggevend

De doorslag voor de toepasbaarheid van loofklappen wordt vooral gegeven door de omstandigheden. Onderzoek en demonstraties hebben laten zien dat in gezonde gewassen onder droge omstandigheden loofklappen zonder enig bezwaar als loofdodingsmethode kan worden toegepast. Onder natte omstandigheden, vooral als dat langdurig is, ontstaan er twee belangrijke beperkingen. De eerste beperking is de berijdbaarheid van de percelen onder natte omstandigheden. Uit een oogpunt van rooibaarheid is het niet acceptabel onder natte omstandigheden iedere drie meter een spoor te rijden. Als de nattigheid aanhoudt, blijft in deze sporen des te meer water staan, hetgeen de rooibaarheid van het perceel beperkt en een verhoogd gevaar voor het ontstaan van natrot veroorzaakt.
Een andere beperking onder natte omstandigheden is de eventuele aanwezigheid van enige Phytophthora in het loof. Veel telers zijn bang dat ze met van de loofklapper eventuele sporen van de ziekte sterk verspreiden. Zolang deze sporen op droge grond terechtkomen is de kans op knolinfectie gering, maar onder natte omstandigheden is de kans op infectie reëel. Na het spuiten met Reglone wordt in korte tijd de sporenproductie van Phytophthora beëindigd. Vaak wordt als argument ook aangehaald dat de bespuiting reeds aanwezige sporen zou doden, maar recent onderzoek heeft laten zien dat bij de huidig gebruikte loofdodingsmiddelen nauwelijks sprake is van feitelijke sporendoding.

Cross Compliance

In de eerste jaren van de regeling mocht per teler per jaar op maximaal 30 % van het aardappelareaal chemische loofdoding plaatsvinden, ongeacht de gebruikte dosering. Op dit moment is duidelijk dat de regeling anders gaat worden ingevuld vanwege een aantal bezwaren tegen de praktische uitvoerbaarheid, maar hoe die invulling precies zal zijn was op het moment van het schrijven van dit artikel nog niet helder.

Loofdoding van pootgoed

Bij pootgoed moet het moment van loofdoding gericht zijn op het verkrijgen van een zo groot mogelijk aantal bruikbare poters. Hiervoor is het nuttig met enige regelmaat het gewas te bemonsteren om de sortering te kunnen volgen en tijdig het loof te vernietigen. Een te grove sortering heeft een aantal nadelen. In de eerste plaats brengen meer kilo’s meer kosten met zich mee, er is meer ruimte nodig en er is meer fungicide nodig bij een behandeling bij inschuren of later. Daarnaast raken grotere knollen makkelijker beschadigd, waardoor de kans op problemen met bacterieziek en Fusarium groter is. Men zou kunnen zeggen dat grover pootgoed meer groeikracht heeft. In principe is dat waar, maar wanneer iets fijner pootgoed op de juiste manier wordt behandeld en bewaard is dat effect niet noemenswaardig.
Looftrekken heeft als voordeel dat het loof direct wordt gedood, de groei direct stopt en dat de bezetting met sclerotiën van Rhizoctonia veelal minder is. Een nadeel is dat meestal nog een keer moet worden nagespoten tegen stengels die niet goed getrokken zijn. Het groenrooien en onderdekken is qua loofdoding de beste methode. Onder goede omstandigheden is deze methode zeker bruikbaar. Helaas zijn er in de praktijk ook minder goede ervaringen met het optreden van rot, met name onder warme omstandigheden.
Bij pootgoed is het loofklappen gevolgd door een rijenbespuiting een bedrijfszekere en tegenwoordig de meest toegepaste methode. Bij rassen die altijd sterke hergroei laten zien, kan als aanvullende behandeling wortelsnijden worden overwogen, mits het daarvoor droog genoeg is. Onder natte omstandigheden is wortelsnijden slecht uitvoerbaar en bovendien weinig effectief.