Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 12-10-2009

Knolkwaliteit van aardappel na diverse (biofumigatie)gewassen

Sommige gewassen bevatten inhoudsstoffen als glucosinolaten. Wanneer dergelijke gewassen goed ingewerkt worden, worden iso-thiocyanaten gevormd die dodelijk zijn voor diverse bodempathogenen. Het onderzoek richtte zich op de vraag of de kwaliteit van de aardappel, die hierna geteeld werd, verbeterd werd door de diverse grondontsmettingstechnieken.

De kwaliteit van de aardappel werd in twee jaar van onderzoek niet eenduidig beïnvloed door de teelt van diverse voorvruchten. Eén jaar was er duidelijk minder diepe schurft (poederschurft) op de knol aanwezig na 8 van de 16 behandelingen. De toevoeging van zaadmeel (biofumigatie) leidde tot een lagere Verticillium-besmetting van de grond en in één jaar tot een hogere lakschurftbezetting.

Inleiding

Biofumigatie is een methodiek waarbij gewassen worden geteeld en daarna door de grond worden gemengd. De omzettingsproducten van de gewassen kunnen de aanwezige bodemorganismen doden. De biofumigatiegewassen kunnen op de plaats groeien waar de bodem ontsmet moet worden, of elders geteeld worden, waarna de geoogste en gedroogde producten naar de te ontsmetten grond gebracht worden. In het eerste geval kan het biofumigatiegewas ook een vermeerdering geven van de te bestrijden nematoden of schimmels, waardoor dit principe minder goed of in het geheel niet werkt. In het tweede geval kan bijvoorbeeld zaad van Brassica carinata  (Ethiopische mosterd) gebruikt worden, waaruit de olie is geperst en de koek op een speciale wijze gedroogd wordt. Na het malen heb je dan zaadmeel, dat goed verdeeld aangebracht kan worden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van ter plaatse gegroeide sarepta mosterd (Brassica juncea), ter plaatse gegroeide Ethiopische mosterd en aangevoerd zaadmeel van Ethiopische mosterd.
Bij biologische grondontsmetting wordt een groen gewas ingewerkt en in de zomer 6 weken afgedekt met luchtdicht plastic.
In 2006 en 2007 zijn verschillende biofumigatie- en andere gewassen geteeld op de proefboerderij Vredepeel en daar is het volgende jaar aardappelen op geteeld.
Vervolgens is nagegaan welk effect dit had op de knolopbrengst en bepaalde ziekten bij aardappelen. De financiering was van LNV en de bepaling van de knolkwaliteit werd gefinancierd door het PA.

Waarnemingen

Gedurende twee jaar werden 16 gewassen en behandelingen in 4-voud aangelegd. Het inwerken van alle objecten werd begin september uitgevoerd. Na deze behandelingen werd het daarop volgende jaar aardappelen van het ras Première gepoot. In de grond, op de stengels en de knollen werden ziektewaarnemingen uitgevoerd.
Het bleek dat in het eerste jaar met aardappelen, 2007, de zaadmeelbehandeling tot een betrouwbare verlaging van de Verticillium-besmetting van de grond leidde (zie tabel). In het tweede jaar was de verlaging niet meer betrouwbaar. Verder was de diepte van de schurftbesmetting (poederschurft) in 2008 betrouwbaar verminderd na Engels raaigras, Italiaans raaigras + zaadmeel, Soedangras, bladrammenas, koolzaad, crambe, broccoli en Avena strigosa + biologische grondontsmetting. De Rhizoctonia-index was in 2008 veel lager dan in 2007 en er waren in 2008 wel betrouwbare verschillen aanwezig. De aardappelen na Italiaans raaigras+zaadmeel, bladkool, broccoli en Ethiopische mosterd hadden duidelijk meer lakschurft dan na de meeste andere objecten. De verschillende behandelingen hadden geen betrouwbaar effect op de mate van schurftbezetting van de knol, de bezetting met zwarte spikkel van stengel en knol en het onderwatergewicht.
De totale bruto knolopbrengst gaf in 2008 grote verschillen tussen de objecten te zien. Gemiddeld liep de opbrengst uiteen van 41 ton per hectare na Ethiopische mosterd tot 69 ton per hectare na Tagetes. Ook Italiaans raaigras in combinatie met natte grondontsmetting gaf gemiddeld ruim 60 ton per hectare en in vergelijking met de andere objecten een hoge opbrengst. Deze opbrengstverschillen waren goed te relateren aan de grondbedekking op 7 augustus en aan verschillen in besmettingen met wortellesieaaltjes (Pratylenchidae) in deze zandgrond.

Tabel. De mate van besmetting van de grond met Verticillium dahliae microsclerotien (Vd, per 10 g grond), de schurftbezetting van de knollen (% knoloppervlak), de diepte van de schurft (1=ondiep, 2 =diep) in 2008 en de lakschurftindex.
OmschrijvingVd grondSchurftDiepte schurft 2008Rs-index
200820072008200720082007
Braak134774.32,01,6372,8
Engels raaigras175 3.21,51,0351,5
Italiaans raaigras + Monam157354.41,91,8321,7
Sarepta mosterd178554.61,51,5351,2
Raketsla167 4.02,01,5392,1
Italiaans raaigras + zaadmeel23422.71,81,0315,8
Afrikaantjes142 2.52,11,8392,2
Soedangras98 3.81,51,0372,7
Bladkool157 2.51,81,5346,8
Bladrammenas238 3.41,41,0350,8
Gele mosterd164 2.81,21,3391,2
Koolzaad130 3.21,31,0374,7
Crambe203 4.01,21,0352,0
Broccoli149 4.71,21,0387,0
Ethiop. Mosterd143 4.01,51,5397,1
Avena strigosa + biol. grondontsmetting91713.01,51,0351,7
LSD76502.11,00,574,7
F prob<0,0010,360.390,640,010.530,04

 

Conclusies

  1. De algemene conclusie is dat Italiaans raaigras met de zaadmeelbehandeling een positieve invloed heeft gehad op de verlaging van de Verticilliumbesmetting in de grond in het voorjaar en op verlaging van de diepe schurftaantasting (poederschurft).
  2. De hevigheid van de schurftaantastingen is alleen in 2008 vastgesteld. Het leidde tot betrouwbaar minder diepe aantasting (poederschurft) na Engels raaigras, Italiaans raaigras + zaadmeel, Soedangras, bladrammenas, koolzaad, crambe, broccoli en Avena strigosa + biologische grondontsmetting.
  3. Voor lakschurft op de knollen en onderwatergewicht waren er alleen in 2008 betrouwbare verschillen tussen de objecten. Er was meer lakschurft na Italiaans raaigras + zaadmeel, bladkool, koolzaad, broccoli en Ethiopische mosterd.
Afbeelding. Diepe schurft (poederschurft) op de aardappelknol Premiere.

Diepe schurft