Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Kan de vermeerdering van wratziekte worden tegengegaan?

Door toepassing van chitine bij het poten van aardappelen neemt de kans op besmetting met wratziekte af. Vooral bij rassen met een vrij laag resistentiecijfer kunnen zodoende grote problemen (besmetverklaring) voorkomen worden.

Inleiding

In Nederland zijn ongeveer 70 percelen door de Plantenziektekundige Dienst besmet verklaard met de quarantaineziekte wratziekte. Deze percelen zijn geconcentreerd tot 4 gebiedjes in de Veenkoloniën en tot het Zuidoostelijk zandgebied. In het Zuidoostelijk zandgebied is tot nu toe alleen wratziekte fysio 1 vastgesteld. Zetmeelaardappelrassen zijn zonder uitzondering resistent tegen dit fysio. In de Veenkoloniën betreffen de besmetverklaringen echter fysio 2 en 6.
Voor het betreffende perceel heeft een besmetverklaring tot gevolg dat er minimaal 20 jaar lang geen vatbare aardappelrassen of voortkwekingsmateriaal geteeld mogen worden. Teelt van resistente consumptie- en zetmeelrassen is eventueel eerder mogelijk, nadat onderzoek heeft aangetoond dat het besmettingsniveau van het perceel onder een bepaalde drempel is gezakt. Ook aan de omringende bufferpercelen worden beperkingen opgelegd. Daarnaast is er een HPA-verordening die beperkingen oplegt aan de rassenkeuze in zogenaamde preventiegebieden.

Door het PRI wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een gevoelige methode om langs moleculaire weg wratziektesporangiën in grond aan te tonen en door het PPO is een nieuwe methode ontwikkeld om wratziektesporangiën in grond kwantitatief te tellen. Wratziektesporangiën zijn rustvormen van de schimmel waarin zoösporen gevormd worden. De zoösporen kunnen na vrijkomen uit een gekiemd sporangium een aardappelplant besmetten.

Het onderzoek van PPO en HLB

Door het PPO te Lelystad en Vredepeel wordt in samenwerking met het HLB te Wijster onderzoek uitgevoerd naar het effect van maatregelen die een besmetting door wratziekte kunnen voorkomen of beperken bij vatbare en bij partieel resistente aardappelrassen. Het onderzoek wordt gefinancierd door het HPA.
De rassen werden getest onder vrij extreme omstandigheden: bij het poten werd op elke poter een ziektedruk aangebracht van ongeveer 24.000 sporangiën. Dit lijkt veel, maar in een gemiddelde wrat van fysio 1 zit dit aantal in 1 gram weefsel en in een wrat van fysio 2 in 10 gram. Als er dus een weliswaar verteerde wrat van een vorige aardappelteelt in de buurt komt van de nieuwe poter, zijn dichtheden van 24.000 reëel. Dit zal in praktijk echter bij een klein gedeelte van de poters het geval zijn. Om in het onderzoek duidelijke effecten te kunnen meten, werd een hoge infectiedruk aangehouden.
In de proeven werd onder andere het effect op aantasting nagegaan van chitine en ureum + kopersulfaat. Ook deze behandeling werd op de poter aangebracht. Bij chitine is de hypothese dat dit middel als bodemverbeteraar het chitine afbrekende bodemleven stimuleert. De wand van een wratziektesporangium is uit chitine opgebouwd. Bij de afbraak van het toegepaste chitine zou dan ook het sporangium afgebroken worden. Bovendien komt er bij de vertering van de ruwe chitine veel ammoniak vrij. Ammoniak of een daaraan gelieerde stof geeft in hoge concentraties een doding van de zoösporen. Ze kunnen dan niet meer een aardappelplant aantasten. Van ureum kan hetzelfde verwacht worden. De meststof kopersulfaat bevordert mogelijk de doding van de sporangiën. In het buitenland zijn met deze drie middelen goede ervaringen opgedaan.

Resultaten

De toepassing van chitine gaf een duidelijke vermindering van het percentage aangetaste planten (tabel 1) en van de hoeveelheid geproduceerd wratweefsel (tabel2). De combinatie van ureum + kopersulfaat werkte ook, maar iets minder goed.

Tabel 1. Percentage planten met een aantasting gemiddeld over drie proeven (2000, 2001, 2002) in het Zuidoostelijk zandgebied.
RasOnbehandeldChitineUreum + kopersulfaat
Maritiema632836
Bintje4919
Hansa119
Felsina40
Donald00
Tabel 2. Hoeveelheid geproduceerd wratweefsel in kg/ha gemiddeld over twee proeven (2001 en 2002) in het Zuidoostelijk zandgebied.
RasOnbehandeldChitine
Maritiema451135
Hansa63
Felsina50

Naast deze positieve effecten was er echter ook sprake van een negatief effect. Vooral chitine en in mindere mate ureum + kopersulfaat remden de snelheid van opkomst en de beginontwikkeling. Er leek hierbij sprake te zijn van een verschillend effect bij de verschillende rassen, maar vermoedelijk houdt dit verband met schade door ammoniak die afhangt van de fysiologische ouderdom van het pootgoed.
In tabel 3 is de hoeveelheid door de zetmeelrassen geproduceerd wratweefsel in 2002 bij de verschillende behandelingen weergegeven.

Tabel 3. Hoeveelheid geproduceerd wratweefsel in kg/ha in 2002 in de proef in de Veenkoloniën.
RasResistentie-cijfer2002
OnbehandeldchitineUreum/CuSO 4
Producent22934460468
Elles49316
Kartel6179841
Starga800
Seresta10000

In 2002 was de aantasting veel zwaarder dan in 2001. In 2001 gaf Producent in de onbehandelde situatie ‘slechts’ 246 kg/ha wratweefsel. Bij Producent in de onbehandelde situatie werd in 2002 100% van de planten aangetast, terwijl dit in 2001 ‘maar’ 23% was. Chitine verminderde de aantasting in sterke mate. Chitine lijkt gemiddeld iets beter dan ureum + kopersulfaat.
Het ras Elles kwam beter uit de bus dan Kartel alhoewel het resistentiecijfer lager is. Ook uit eerder onderzoek van het HLB is dit gebleken. Blijkbaar kloppen de rassenlijstcijfers niet altijd met de praktijk. De resistente rassen Starga en Seresta voldeden in de onbehandelde situatie ondanks de zware ziektedruk uitstekend. Slechts in één geval werd op 1 van de in totaal in 2 jaar 156 beoordeelde Seresta planten een klein wratje gevonden.

Vermeerdering

In 2001 en 2002 werd al het wratweefsel in de proeven verzameld. Na een juiste behandeling kan vervolgens het aantal geproduceerde sporangiën bepaald worden. De resultaten van 2002 zijn thans nog niet bekend vanwege het langdurige composteringsproces. Uit de resultaten van 2001 is gebleken dat de rassen in het zuidoostelijk zandgebied met fysio 1 per gram wratweefsel ongeveer tienmaal zoveel sporangiën produceren als de zetmeelrassen met fysio 2 of 6.
In de veenkoloniën levert ongeveer 5000 kg/ha wratweefsel van fysio 2 of 6 een verhoging van de sporangiëndichtheid van 5 per gram grond.
In het zuidoostelijk zandgebied wordt de verhoging van 5 per gram grond al bereikt bij ongeveer 500 kg wratweefsel per ha van fysio 1. Met Bintje lijkt in combinatie met chitine al een ongevaarlijk niveau bereikt te zijn. Felsina met een hoge veldresistentie en Hansa met een matige veldresistentie lijken zelfs in een onbehandelde situatie geen wezenlijke bijdrage te leveren aan een verhoging van de besmetting. Door het toedienen van ruwe chitine of ureum+kopersulfaat over de poters wordt bij vatbare rassen een vermeerdering tegengegaan. Deze rassen moeten wel enige (veld)resistentie bezitten zoals Bintje en Hansa, waardoor de besmetting kan afnemen.

Vooruitblik

Bij volledig resistente rassen bleek geen vermeerdering op te treden. Bij rassen met een hoge veldresistentie kon er onder zeer hoge besmettingscondities in sommige jaren wel iets vermeerdering optreden. Maar ook bij rassen waarin enige resistentie aanwezig was, kon met ruwe chitine en met ureum + kopersulfaat de vermeerdering aanzienlijk beperkt worden.
Gezien de goede effecten die bij een zeer hoge ziektedruk met chitine werden bereikt, is er ondanks het negatieve effect op de opkomst zeker perspectief om nieuwe besmettingen te voorkomen. Over de kosten van een toepassing kunnen thans nog geen uitspraken gedaan worden. Nagegaan moet worden of met een beduidend lagere dosering dan in het onderzoek toegepast een aantasting voldoende voorkomen kan worden. Ook zal gekeken moeten worden of de mate van voorkieming effect heeft op de mogelijke schade. Ook wordt nagegaan of een volveldstoepassing in voor- of najaar tot een bestrijding leidt van wratziekte sporangiën.