Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 28-07-2014

Jaarrond bestrijdingsstrategie Phytophthora

Voorkomen is beter dan genezen. Dit geldt bij uitstek voor de aardappelziekte. Het uitgangspunt voor de Phytophthora bestrijdingsstrategie is het stapelen van zoveel mogelijk preventieve maatregelen, aangevuld met curatieve maatregelen indien noodzakelijk. Dit geeft, over het hele seizoen bekeken, de meest (kosten)effectieve en minst milieubelastende beheersing van de aardappelziekte.

Voorkom vroege bronnen

Vroege bronnen zijn bronnen vanwaar vroeg in het seizoen de eerste Phytophthora infecties kunnen ontstaan. Deze moeten zoveel mogelijk voorkomen, dan wel weggenomen worden omdat ze actief zijn in een periode waarin de opkomende gewassen nog niet beschermd en dus extra kwetsbaar zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen Phytophthora infectie vanuit knollen (pootgoed, opslag en afvalhopen) en via oösporen in de bodem.

Phytophthora in knollen

  • Algemeen: Voorkom aantasting (vroeg) in het teeltseizoen. Verhinder tijdens knolvorming en knolvulling dat knollen worden aangetast middels een juiste timing van de bespuiting en middelkeuze (middelen met een knolbeschermende werking). Rooien onder goede omstandigheden (=droge en afgeharde knollen) vermindert het risico op knolaantasting. Als de grond echter te droog en kluiterig is ontstaat een verhoogd risico op verwonding en vervolgens infectie door Phytophthora maar ook door Alternaria solani. Belangrijk is om de rooimachine en de inschuurlijn goed af te stellen, zodat verwonding van de knol zoveel mogelijk wordt voorkomen.
  • Pootgoed
    • Bewaaromstandigheden creëren die besmetting van knol naar knol voorkomen (snel drogen na inschuren). Dit zorgt tevens voor een snelle wondheling, eveneens belangrijk om infectie te voorkomen.
    • Uitselecteren van zichtbaar zieke knollen.
    • Indien zichtbaar zieke knollen aanwezig zijn in het pootgoed moet aangenomen worden dat er ook latent zieke knollen aanwezig zijn. Bij natte omstandigheden in het voorjaar betekent dat een verhoogd risico op aantasting vanuit de knol. Hiermee moet bij de middelkeuze vroeg in het volgende seizoen rekening worden gehouden.
    • Indien vermoed wordt dat de partij ernstig besmet is, kan overwogen worden deze niet meer te poten.
    • Uit proeven blijkt dat knollen die uit de bewaring komen gevoelig zijn voor infectie door P. infestans. Zorg dat uit te planten pootgoedpartijen niet besmet kunnen worden vanuit de omgeving of zieke knollen in dezelfde partij voor of tijdens het poten.
  • Opslag
    • Beperk zoveel mogelijk het aantal knollen dat bij de oogst op het land achterblijft.
    • Niet-geoogste percelen nauwkeurig in de gaten houden en opslag bestrijden indien nodig.
    • Geef de achtergebleven aardappelen de kans om te bevriezen door geen kerende grondbewerking uit te voeren.
    • In een zachte winter kunnen al vrij snel opslagplanten ontstaan. Deze zo snel mogelijk bestrijden. In 2014 is al vroeg aardappelopslag gemeld met daarop Phytophthora.
    • Bestrijding opslag (mechanisch of met herbiciden) zo snel mogelijk. Vanaf 1 juli is opslagbestrijding wettelijk verplicht (kritieke drempel in verordening Productschap Akkerbouw (PA) is gemiddeld meer dan 2 planten/m2 op minstens 0,3 ha, zie www.productschapakkerbouw.nl).
    • Opslag kan een belangrijke bron van inoculum voor de omgeving zijn. In 2007 was er al vroeg opslag met Phytophthora door de matige winter van 2006/2007. Ook in 2014 is dat weer het geval. Dit laat zien dat een tijdige bestrijding noodzakelijk is. Vooral in maïs wordt het belang van opslagbestrijding minder ingezien maar doordat de ziekte op opslagplanten niet bestreden wordt, ontstaat in korte tijd een grote sporenbron voor de omgeving. Daarnaast kunnen in deze zieke planten oösporen worden gevormd die gedurende 3-4 toekomstige teeltseizoenen een continue  infectiebron in het toekomstige aardappelperceel vormen.
  • Afvalhopen
    • Afdekken of verwijderen vóór 15 april ( Verordening Productschap Akkerbouw).
    • Sinds de start van het Masterplan Phytophthora nam het aantal overtredingen rond niet afgedekte afvalhopen weliswaar fors af maar stagneert de laatste jaren. Gebleken is dat het waarschuwingssysteem (gele en rode kaarten) werkt. Telers die een gele kaart gehad hebben in het vorige seizoen worden altijd gecontroleerd. Deze zogenaamde recidivisten hebben het afdekken van de afvalhoop altijd prima voor elkaar: met andere woorden het waarschuwen helpt. Het belang van het afdekken van afvalhopen werd in 2007 weer aangetoond in Frankrijk en België waar geen aandacht wordt besteed aan het afdekken van afvalhopen. Daar werden in het begin van het groeiseizoen flink wat aangetaste onafgedekte afvalhopen gevonden die zorgden voor een hoge druk naar de omliggende percelen. Na de zachte winter van 2013-2014 zijn er in België in april al afvalhopen gevonden met aardappelplanten die zijn aangetast door Phytophthora.
    • Afvalhopen zijn vaak de allereerste bronnen voor Phytophthora. In deze fase van het groeiseizoen zijn de jonge gewassen echter nog vaak (grotendeels) onbeschermd waardoor de risico’s van bronnen vroeg in het seizoen extra hoog zijn.

Oösporen

  • Algemeen: [INVALID URL] zijn dikwandige sporen (overlevingsstructuren) van P. infestans die na aantasting in het blad gevormd worden en vrijkomen in de grond na afbraak van dit blad. Oösporen overleven tot 3 jaar in kleigrond en tot 4 jaar in zandgrond. Tijdens deze periode kunnen ze ter plaatse via opspattend regenwater nieuwe aardappelgewassen infecteren. Het is nog niet bekend of oösporen ook rechtstreeks knollen kunnen infecteren. Als dit zou kunnen is de noodzaak om de vorming van oösporen te voorkomen extra belangrijk. Het is ook mogelijk dat stengels al in de grond geïnfecteerd worden en dus bij opkomst al ziek zijn!! In Noord-Nederland zijn er ervaringen dat na flinke regenval de aardappels ziek opkomen, dit zou kunnen wijzen op dit fenomeen. In dergelijke situaties heeft toepassing van een locaal-systemisch middel bij opkomst de voorkeur.
  • Aangetast gewas blijven behandelen met Phytophthoramiddelen reduceert oösporenvorming aanzienlijk. Hierbij zijn slechts geringe verschillen gevonden in effectiviteit tussen de verschillende middelen; contactmiddelen bleken, in deze rol op aangetast blad, even effectief als de (lokaal)-systemische middelen. Op deze manier kan een 90% reductie van de potentiële oösporenvorming gerealiseerd worden.
  • Indien in een voorgaand aardappelgewas aantasting werd gevonden moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van oösporen in de grond.
  • Niet te nauwe teeltrotatie (aanbevolen wordt een minimale teeltrotatie van 3 jaar op kleigrond en 4 jaar op zandgrond).
  • Opslag tijdig bestrijden, zodat hierop geen oösporen kunnen worden gevormd.
  • De alternatieve waardplant Raketblad (die wordt ingezet om aaltjes te bestrijden) tijdig onderploegen om aantasting door Phytophthora en daaropvolgende oösporenvorming te voorkomen (aanbeveling is om dit vóór 1 september uit te voeren).
  • Op raketblad kan ook Alternaria solani  voorkomen. De verspreiding van A. solani vanuit raketblad naar andere percelen zal waarschijnlijk beperkt zijn. Mogelijk speelt raketblad wel een rol bij de overleving van deze schimmel.

Aardappelen onder plastic

  • Algemeen: Onder plastic zijn de omstandigheden vaak optimaal vochtig voor ontwikkeling van Phytophthora. Als het plastic wordt verwijderd, fungeert een aanwezige aantasting (ontstaan vanuit pootgoed of oösporen) als bron voor nieuwe aantastingen in jonge (vaak onbeschermde) gewassen in de wijde omgeving. Extra aandacht voor [INVALID URL] in deze zeer vroege gewassen is nodig (zie punten hieronder).
  • Vanuit oösporen (het risico hierop is groter door de nauwe teeltrotatie) en/of vanuit latent aangetast pootgoed kan een aardappelgewas onder plastic worden aangetast. Deze aantasting kan zich gemakkelijk uitbreiden.
  • Voordat plastic wordt verwijderd, de buren hiervan op de hoogte stellen zodat zij bij de bescherming van hun aardappelgewassen hiermee rekening kunnen houden.
  • Voordat plastic wordt verwijderd, preventief spuiten over het plastic heen. Praktijk- waarnemingen bevestigen het bestrijdende effect van deze maatregel.
  • Plastic verwijderen bij droog, zonnig weer zodat zoveel mogelijk sporen door zonlicht worden gedood voordat ze de (droge) buurpercelen bereiken.
  • Direct na het afhalen van het plastic het gewas zeer grondig inspecteren:
    1. Als aantasting van onder het plastic vandaan wordt geconstateerd moet direct worden gespoten met stoppende middelen, en deze behandeling binnen een week herhalen;
    2. Als geen aantasting wordt geconstateerd moet, net als in andere gewassen, met preventieve middelen worden gespoten zodra een kritieke periode voorspeld wordt.

Alternatieve waardplanten

Naast raketblad (Solanum sisymbriifolium) zijn er in Nederland ook waarnemingen van Phytophthora aangetasting op bitterzoet (Solanum dulcamara) en enkele incidentele meldingen op zwarte nachtschade (Solanum nigrum). In Zweden en de USA is gebleken dat groene/harige nachtschade (Solanum sarrachoides) een belangrijke primaire inoculumbron kan zijn. In Nederland komt deze soort voor op zandgronden, maar is zeldzaam.

Volks- en privétuinen

  • P. infestans kan naast aardappel ook tomaat aantasten. Zowel blad, stengels als vruchten kunnen worden aangetast.
  • P. infestans wordt op deze perceeltjes vaak niet of onvoldoende bestreden. Dit kan aanleiding geven tot vroeg aangetaste planten die naburige percelen kunnen besmetten. Deze doelgroep is moeilijk te bereiken met informatie over de juiste bestrijdingsstrategie. De bestrijdingsplicht is voor deze doelgroep overigens ook van kracht.
  • Van groot belang is een goed contact tussen aardappeltelers en volkstuincomplexen en privé-telers over het belang van het effectief bestrijden van P. infestans. In sommige volkstuincomplexen mogen alleen aardappels op een bepaalde hoek van het complex verbouwd worden die dan (soms door de aardappelteler) gespoten worden om aantasting te voorkomen.

Bestrijdingsstrategie

Het voorkomen van loofaantasting in het gewas staat voorop bij de bestrijdingsstrategie. Phytophthora kan al zeer vroeg in het seizoen aanwezig zijn (in het perceel of in de omgeving). Dus in het begin van het seizoen NIET wachten tot een bepaald gewasstadium, P. infestans kan vanaf opkomst al toeslaan als er een kritieke infectie periode optreedt. In het vroege haarden project werd de oorzaak van vroege aantasting door P. infestans in de praktijk geanalyseerd. Bij 83% van de bezochte percelen bleek dat op het moment van de eerste infectiekans nog geen gewasbeschermingsmiddel was gespoten.

Het algemene principe is te spuiten kort voordat een infectieperiode daadwerkelijk optreedt, onafhankelijk van het gewasstadium. Deze kritieke weersomstandigheden worden voorspeld door de Beslissingsondersteunende systemen (BOS’en) van Agrovision en Dacom en alle afgeleide informatie die wordt verspreid via internet, faxen, telefoon, SMS, APP’s en vakbladen. AppsforFarming biedt een APP aan waarmee de bespuitingen worden geoptimaliseerd door tijdstip van spuiten en middelkeuze aan te passen aan de weersomstandigheden. Een effectieve bestrijding gaat uit van een bespuiting zo kort mogelijk vóór een kritieke periode. Uiteraard moet wel rekening gehouden worden met de bedrijfsomvang, zodat alle aardappelen op tijd gespoten kunnen worden. Ondanks deze beperking in flexibiliteit is een op kritieke perioden aangepast spuitschema te prefereren boven een wekelijks spuitschema; zowel economisch als qua effectiviteit. Zeker in een periode van sterke groei kan een interval van 7 dagen te lang zijn als niet met het juiste middel is gespoten en de kritieke periode vlak voor de volgende bespuiting valt.

Er is voldoende ervaring om te stellen dat het bij P. infestans in aardappel zeer onverstandig is om te wachten op de eerste aantasting en dan pas in te grijpen. Belangrijke redenen hiervoor zijn:

  • Het pakket fungiciden dat beschikbaar is, is niet voldoende sterk om met zekerheid een aanwezige (zichtbare) aantasting met succes te bestrijden.
  • Bij gebruik van Fubol Gold (metalaxyl-M + mancozeb) of Fantic M (benalaxyl-M + mancozeb) in deze stoppende toepassing is het risico zeer groot dat Phytophthora resistentie ontwikkelt tegen metalaxyl-M en benalaxyl-M. Op meerdere locaties waar Fubol Gold  niet goed werkte, zijn isolaten gevonden die inderdaad resistent waren tegen metalaxyl-M. In 2007 bleek de helft van de verzamelde isolaten resistent tegen metalaxyl-M. Van de vroeg verzamelde isolaten was in dat jaar 40% resistent, van de laat in het jaar verzamelde isolaten was dat meer dan 60%. In Nederland werd voor 2009 de Phytophthora populatie  gedomineerd (40 à 50%) door isolaten van het genotype “Blue 13”, waarvan bekend is dat deze metalaxyl-M resistent is. Naast Blue 13 zijn er nog andere genotypen die resistent zijn. Door de vele resistente isolaten die de afgelopen jaren worden aangetroffen, is ook het animo om Fubol Gold preventief te gebruiken, sterk afgenomen. Het aandeel Blue 13 is de laatste jaren afgenomen; in 2013 was het aandeel 21%. Dit betekent overigens niet dat daarmee ook het aandeel metalaxyl resistente Phytophthora stammen is afgenomen.
  • Mocht het toch lukken om de aanwezige (zichtbare) aantasting te bedwingen met stoppende middelen dan zal dit altijd een zwaardere (=duurdere en meer milieubelastende) ingreep zijn geweest in vergelijking met de geadviseerde preventieve aanpak.
  • Als het niet lukt om de aantasting onder controle te krijgen kan er veel schade aan het eigen gewas en aan gewassen in de omgeving optreden. Tevens kan hiermee de primaire infectiedruk voor het volgend seizoen worden verhoogd (geïnfecteerd pootgoed, opslag, afvalhopen, oösporen).
  • Als er aantasting in het gewas ontstaat nadat de planten elkaar in de rij raken (knolzetting!), hoe licht ook, is bij neerslag het risico op knolinfectie zeer groot. Ook met een klein regenbuitje (5 mm) kunnen sporen naar de rug spoelen. Eerder in het seizoen kan dit ook schadelijk zijn, sporen overleven lang in de rug.

Het tijdstip van bespuitingen wordt hoofdzakelijk bepaald door (opgetreden of voorspelde) kritieke weersomstandigheden in combinatie met (1) de groei van het gewas (2) de eigenschappen van de fungiciden en (3) de aanwezigheid van Phytophthora. Al deze informatie is samengevoegd in de BOS’en.
Omdat omstandigheden snel kunnen veranderen en van locatie tot locatie kunnen verschillen, is het niet mogelijk om een algemeen geldende bestrijdingsstrategie tot in detail te ontwerpen. Wel kunnen de basisprincipes en een aantal criteria worden benoemd die tijdens het seizoen de beslissingen kunnen ondersteunen.

Stadium en groeisnelheid van het gewas

Opkomst en snelle groei
In de eerste weken na opkomst kan het gewas o.a. worden aangetast vanuit (latent) geïnfecteerd pootgoed en oösporen. Deze aantastingen kunnen systemisch van aard zijn (schimmel groeit vanuit de knol door de stengel naar boven) maar het is ook mogelijk dat bij vochtige bodemomstandigheden er sporen op de buitenkant van de knol worden gevormd en via bodemvocht de stengel aan de buitenkant infecteren.
Met name als een risicoanalyse vooraf aangeeft dat er een gerede kans bestaat op aantasting vanuit latent geïnfecteerd pootgoed is het aan te raden middelen te kiezen met cymoxanil (zoals Curzate M WG, Mixanil,  Cymoxanil M, Proxanil), of Curzate Partner/Cymbal bij te mengen bij een preventief fungicide of metalaxyl-M (Fubol Gold) of benalaxyl-M (Fantic M) te gebruiken. Deze middelen worden (locaal) opgenomen in de plant en hebben het vermogen een latente (nog niet zichtbare) aantasting curatief te bestrijden terwijl ze bovendien effectief stengelaantastingen bestrijden. Bij onvolledige bestrijding van een vroege aantasting mag er niet van worden uitgegaan dat een droge periode er voor zorgt dat de aantasting helemaal opdroogt. De onvoldoende bestreden vroege aantasting zal zodra de omstandigheden gunstig worden voor P. infestans weer actief worden en zorgen voor extra ziektedruk.

Snelle groei .In deze fase groeit het gewas zo snel dat er enkele dagen na een bespuiting al weer onbespoten blad is bijgegroeid. Middelen die naast bescherming van blad dat direct is geraakt ook “nieuwe groei” beschermen zijn aan te raden. Bij een preventieve inzet beschermen de middelen Ranman Top, Revus, Fubol Gold, Fantic M en Infinito het nieuwe groeipunt goed (allen ++). In deze periode is de kans het grootst dat infectie optreedt in (nieuw gevormde) blaadjes die onvoldoende beschermd zijn. Fungiciden met een curatieve component zijn hier in staat (mits toegepast in de volle dosering) een latente (nog niet zichtbare) infectie van maximaal 1 tot 2 dagen oud “terug te pakken”. In onderzoek lijken er steeds vaker aanwijzingen te worden gevonden dat bij de huidige populatie de “terug te pakken” tijd korter is geworden. Fubol Gold, Fantic M en Proxanil hebben de beste curatieve werking gevolgd door Infinito, Consento, de cymoxanil-bevattende middelen, Valbon, Revus, Orvego en Acrobat DF. Curzate Partner en Cymbal bevatten alleen cymoxanil, Proxanil bevat cymoxanil + propamocarb. Deze middelen kunnen aan een preventief werkend middel worden toegevoegd om een curatieve werking te geven.
Bij de bescherming van de nieuwe groei moet bij de keuze van het spuitinterval (naast natuurlijk kritisch weer) ook rekening worden gehouden met de mogelijkheden van middelen om de nieuwe groei preventief en/of curatief te beschermen. 
In perioden van kritiek weer gecombineerd met een snelle groei van het gewas is en blijft de juiste timing het belangrijkst. Bij een goede timing en een goede toepassing van het middel is de middelenkeuze van minder belang. Als om wat voor reden dan ook de timing en toepassing niet goed zijn, gaan de extra eigenschappen van de middelen een belangrijkere rol spelen.

Na de bloei vindt explosieve gewasgroei normaal gesproken niet meer plaats. Echter intensieve neerslag na een periode van droogte  kan wel weer leiden tot nieuwe groei. De knolgroei is in deze fase het belangrijkste. Ook nu blijft het zaak de bladeren zo goed mogelijk te beschermen met preventieve middelen. In deze fase wordt aangeraden bij omstandigheden die zeer kritisch zijn voor knolaantasting (zichtbare aantasting in het gewas van welk (laag!) niveau dan ook, regen, natte ruggen, kleigrond) te kiezen voor middelen met een goede knolbeschermende werking. Het getuigt van een goede landbouwkundige praktijk (indekken van grote risico’s) om onder omstandigheden die kritisch zijn voor knolaantasting ook zonder dat loofaantasting is waargenomen toch de laatste bespuitingen met een knolbeschermend middel uit te voeren. Zeker nu aangetoond is dat sporen in de grond 1 tot 2 maanden kunnen overleven, en dus knolaantasting kunnen veroorzaken.

In de praktijk worden de sporen vooral in de bovenste 5 cm van de rug aangetroffen. Afhankelijk van het grondtype (klei meer dan zand) en de hoeveelheid neerslag kunnen sporen dieper in de rug worden gespoeld. Kleigrond kan scheuren, waardoor sporen bij regenval dieper de grond in kunnen spoelen.
De kans op knolaantasting wordt groter als de knollen beschadigd raken. Hieruit blijkt dat, zeker als rooibeschadiging optreedt, verwacht mag worden dat relatief lage aantallen sporen in de grond knollen kunnen infecteren als de omstandigheden hiervoor gunstig zijn.  Met aanhangende grond kunnen sporen de bewaring ingebracht worden. Onder goed geventileerde omstandigheden bleken de sporen in kleine hoeveelheden zandgrond (2 gram) niet langer dan twee maanden te kunnen overleven.  Hoewel sporen in de bewaring lang kunnen overleven kunnen ze niet lang genoeg overleven om de knollen bij het uitpoten te infecteren.

Als Alternaria in voorgaande jaren het gewas op een perceel ernstig heeft kunnen aantasten is het aan te raden Phytophthoramiddelen te kiezen met (1) een goede loofbescherming, (2) een (redelijk) goede knolbescherming én (3) een goede (neven)werking tegen Alternaria (Canvas+mancozeb, Unikat Pro, Consento). Deze middelen moeten preventief tegen Alternaria ingezet worden. Specifiek voor de bestrijding van Alternaria  zijn er drie middelen toegelaten namelijk Amistar, Signum en Narita. Deze middelen kunnen in de tweede helft van het seizoen aan een Phytophthoramiddel worden toegevoegd. Ze hebben namelijk zelf geen (of nauwelijks) werking op Phytophthora. Inventarisaties laten zien dat A. solani en A. alternata voorkomen, waarbij A. solani een schimmel is die de plant kan aantasten zonder dat deze beschadigd is, terwijl A. alternata pas kan toeslaan als er al stressomstandigheden zijn (bijvoorbeeld tekort van Mg, Mn, hagelschade, windschade, droogtestress) of in bepaalde voor Alternaria (alternata) gevoelige rassen (Markies, Ramos, Agria, Lady Christl, Aveka). De beschikbare middelen zijn niet altijd tegen beide soorten werkzaam. Er zijn aanwijzingen dat Signum wel beide Alternaria spp. bestrijdt terwijl Amistar met name effectief is tegen A. solani. Echter, Duitse proeven lieten zien dat in alle percelen beide Alternaria soorten voorkomen. In deze proeven kwamen Amistar en Signum als beste middelen uit de bus, waarbij opviel dat Amistar nog iets effectiever was als Signum. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat Amistar in Duitsland is toegelaten met 0.5 l/ha (3x) terwijl dat in Nederland 0.25 l/ha is (3x). De dosering van Signum in Duitsland is 0.25 kg/ha (4x) en in Nederland 0.2 kg/ha (4x).
Bij aardappelen die in 2004 gerooid zijn onder extreem droge omstandigheden zijn in de bewaring op grote schaal knollen aangetroffen waarop A. solani voorkwam. Deze aantasting is zo goed als zeker terug te voeren naar rooibeschadigingen waardoor Alternaria een invalspoort heeft gehad. Aantasting van de knol door A. alternata werd niet gevonden.

Resistentie

Aardappelrassen verschillen in gevoeligheid voor P. infestans in loof en knol. Deze verschillen in gevoeligheid worden weergegeven met resistentiecijfers. Deze cijfers zijn gebaseerd op gemiddelden. In de praktijk blijken deze cijfers niet altijd betrouwbaar. Minder vatbare aardappelrassen kunnen goed beschermd  worden met lagere doseringen van een (contact) fungicide. Het loofresistentiecijfer zoals bepaald in het gebruikswaarde onderzoek kan gekoppeld  worden aan een (vaak verlaagde) adviesdosering. Voorwaarde blijft dat op de juiste, kritieke, momenten een behandeling wordt uitgevoerd binnen een preventieve bestrijdingsstrategie.

Aanwezigheid van Phytopthora infestans (inoculumbronnen)

  • Sporen in de lucht
    Zonder dat aantasting in het gewas of de omgeving is waargenomen moet er toch vanuit worden gegaan dat er ergens (onopgemerkt) aantasting aanwezig is. Aanname t.b.v. de bestrijdingsstrategie is dus dat er altijd (in beperkte mate) Phytophthora sporen aanwezig zijn! Het advies is daarom om voorafgaande aan kritieke perioden altijd een fungicide toe te passen als het gewas onvoldoende beschermd is. Belangrijk hierbij te vermelden is dat het merendeel van de vroege haarden ontstaan doordat de eerste bespuiting te laat is toegepast. Het grootste deel van de vroege haarden heeft vaak een bodemgebonden oorzaak (oösporen en latent besmette knollen) en geen inwaai van buiten. Verspreiding van vitale sporen over afstand vindt vooral plaats bij donker weer. Bij regenval komen sporen wel vrij, maar de afstand waarover ze verspreid worden is beperkt en vooral van belang voor besmetting binnen het perceel. Bij zonnig weer worden de sporen in de lucht gedood.
  • Pootgoed
    Als tijdens het sorteren van pootgoed P. infestans aangetaste knollen gevonden (en verwijderd) worden is het zeker dat er ook latent geïnfecteerde knollen (niet zichtbaar ziek) in de partij aanwezig zijn. Als er geen zieke poters worden uitgesorteerd kan aanwezigheid van latent aangetaste knollen toch niet volledig worden uitgesloten. De rooiomstandigheden en loofaantasting tijdens de teelt van het pootgoed zijn factoren die gebruikt worden bij risico-inschatting m.b.t. latent aangetaste knollen in een partij. Als deze risico-inschatting aangeeft dat er kans op latent aangetast pootgoed bestaat, kan na poten een (systemische) aantasting optreden. Ook bij rassen met een hoge mate van knolresistentie tegen Phytophthora kan latente infectie leiden tot aantasting. De kans op aantasting is des te groter naarmate de weersomstandigheden in de eerste 4 weken na opkomst van het gewas (erg) nat zijn. Onderzoek heeft aangetoond dat  in dat geval het inzetten van cymoxanil-bevattende (o.a. Curzate M WG ) en metalaxyl-M-bevattende middelen (Fubol Gold) een goed effect heeft. Ook kan Curzate Partner of Cymbal die solo cymoxanil bevatten of Proxanil dat cymoxanil + propamocarb bevat aan preventieve middelen worden toegevoegd.
  • Oösporen
    In de praktijk wordt niet op routinematige wijze naar oösporen gezocht. Uit een survey, uitgevoerd in 2000, weten we dat met name in het noordoostelijke zandgebied veel oösporen voorkomen. Een survey in 2007 in Duitsland in het noordwestelijk grensgebied met Nederland toonde aan dat ook hier oösporen werden gevonden. Onderzoek naar vroege haarden (2005) bevestigde dit beeld nogmaals: 4 van 5 vroege haarden veroorzaakt door oösporen werden gevonden in het noordoostelijke zandgebied.
    Oorzaken kunnen gevonden worden in een optelsom van factoren:
    • Intensieve teelt van zetmeelaardappelen (1:2 tot 1:3);
    • Rassen blijven na aantasting relatief lang staan, waardoor beide Phytophthora-paringstypen (A1 en A2) meer kans hebben elkaar te ontmoeten en oösporen te vormen;
    • De rassen die geteeld worden zijn over het algemeen weinig gevoelig, waardoor de epidemie meer geleidelijk verloopt, wat gunstig is oösporenvorming;
    • In een afstervend gewas wordt P. infestans (onterecht) minder consequent bestreden;
    • Teeltduur is lang, lagere temperaturen en vochtige omstandigheden in de herfst zijn gunstig voor Phytophthora en de vorming van oösporen;
    • Oösporen overleven langer in zandgrond dan in kleigrond.
    Aan de hand van bovenstaande factoren kan worden ingeschat of de kans op oösporen infecties in het begin van het seizoen groot is. Als dit het geval is moet bij kritiek weer altijd een fungicide worden ingezet, ook al is het gewas nog zo klein en zijn er geen bronnen in de omgeving! Het overslaan van een kritieke periode kan resulteren in vele honderden aangetaste planten per veld met alle gevolgen van dien. Omdat oösporen infecteren d.m.v. opspatten naar (op de grond liggende) bladeren en stengels wordt aangenomen dat (locaal)-systemische middelen (die zowel preventief als curatief werken) hier het best op hun plaats zijn. Het is ook mogelijk  dat stengels al in de grond geïnfecteerd worden en dus bij opkomst al ziek zijn! In 2009 zijn dergelijke ervaringen ook in Nederland opgedaan na een regenperiode. In 2010 werd melding gemaakt van aantasting na hevige regenbuien, waarbij water gedurende langere tijd op het land bleef staan.
  • Afvalhopen, opslag en andere (verre) bronnen
    Als vroeg in het seizoen in de regio aantasting op afvalhopen, opslag of aardappelpercelen wordt waargenomen, moet voorafgaand aan kritieke perioden worden gespoten met fungiciden die ook het nieuwe groeipunt beschermen. Een goede bescherming van het nieuwe groeipunt kan worden bereikt op diverse wijzen:
    • Preventief toepassen van een contactfungicide met korte intervallen;
    • Preventief toepassen van een fungicide dat de nieuwe groei beschermt door een goede systemische werking of door een goede herverdeling;
    • Toepassen van een fungicide dat naast een preventieve werking ook een curatieve werking heeft;
    • Toevoegen van een curatief werkend fungicide aan een preventief werkend fungicide;
  • Als later in het seizoen (als er weinig nieuwe groei meer is) aangetaste percelen in de omgeving aanwezig zijn, dient natuurlijk ook bij kritieke perioden te worden gespoten maar is bij de keuze van het fungicide vooral de preventieve werking en knolbescherming van belang;
  • Als er loof en/of stengelaantasting in het perceel wordt aangetroffen, dienen fungiciden te worden gespoten met een stoppende werking. Fungiciden kunnen een aantasting stoppen of remmen door diverse eigenschappen:
    • Remmen of doden van het mycelium in het blad/stengel;
    • Remmen van de sporulatie;
    • Doden (of verminderen van de vitaliteit) van aanwezige sporen.

Om voldoende effectief te zijn dienen de stoppende fungiciden veelal 2-3 maal ingezet te worden met een relatief kort interval. Als stoppend middel kan een hoge dosering van  Infinito (1,6 l/ha) worden gebruikt of een tankmenging van een contactfungicide met een goede sporendodende werking  met een locaal-systemisch middel met een curatieve werking en/of sporulatieremmende werking.
In de praktijk worden diverse tankmengingen  ook toegepast in situaties waarin nog geen aantasting is waargenomen. Het toepassen van tankmengingen in situaties waarin nog geen aantasting is waargenomen , wordt afgeraden. Hierbij dient er op gewezen te worden dat bij het verlagen van de doseringen van de mengpartners juist de cruciale eigenschappen, zoals curatieve werking of sporendoding, nadelig worden beïnvloed. Door het goed gebruikmaken van de eigenschappen van andere middelen zijn er met het huidige middelenpakket voldoende mogelijkheden om in risicovolle omstandigheden (snelle gewasgroei, regen, ziektedruk, te laat gespoten) het gewas preventief te beschermen met één middel.

Als stoppend middel worden Fubol Gold en Fantic M ten sterkste afgeraden. Op deze wijze ingezet is de kans op resistentieontwikkeling bij P. infestans zeer sterk aanwezig en zal de bespuiting dus geen effect hebben. Bedenk daarbij dat een groot deel van de Phytophthora isolaten in Nederland al resistent is.
Excessieve haarden (>1000 aangetaste blaadjes/20 m2 of >2000 aangetaste blaadjes/100 m2) dienen te worden bestreden (bestrijdingsplicht PA-verordening, zie www.productschapakkerbouw.nl).

  • Als vanaf bloei een loof en/of stengelaantasting in het perceel wordt aangetroffen is het naast het stoppen van de bovengrondse aantasting ook belangrijk knolaantasting te voorkomen. Knolaantasting ontstaat doordat sporen vanuit het gewas naar de knollen worden gespoeld met regen. Als de omstandigheden kritisch zijn voor knolaantasting dienen fungiciden te worden gebruikt met een goede knolbescherming (Ranman Top, Shirlan, Infinito, Canvas+mancozeb). De goede knolbescherming ontlenen deze middelen aan hun vermogen om bij afspoeling door regen in zeer lage concentraties de sporen te doden die ook door de regen worden afgespoeld richting de knollen  en/of door een sterke remmende werking op de lesiegroei en sporenvorming  kunnen er minder levensvatbare sporen naar de knollen toe spoelen.
  • Als bij loofdoding aantasting in het gewas aanwezig is, dient bij omstandigheden die kritisch zijn voor knolaantasting een fungicide te worden toegevoegd met goede knolbeschermende (=sporendodende) eigenschappen. Onder zeer kritische omstandigheden (loofaantasting, veel regen, kleigrond) kan overwogen worden om niet alleen een fungicide toe te voegen tijdens het doodspuiten maar ook daarna nog bespuitingen uit te voeren totdat het gewas volledig is afgestorven.
Effectieve bestrijding van knolphytophthora moet in het groeiseizoen plaatsvinden. De keuze van de middelen (knolbeschermend) en een goede timing van de bespuitingen tegen Phytophthora in het loof (vóór een kritieke periode) hebben een groot effect op knolbescherming. Daar hoort ook tijdig doodspuiten bij.  Als het loof en de stengels dood zijn kunnen er geen sporen meer afspoelen die de knollen kunnen infecteren. Vaak wordt gevraagd of het mogelijk is of er sporen van buitenaf  (aangetaste percelen, opslag) neer kunnen dalen op een perceel waarvan het loof al dood is? Theoretisch kan dit maar de invloed op het veroorzaken van knolaantasting wordt als zeer beperkt ingeschat. Waarschijnlijker is het dat in de zeer regenrijke afgelopen periode sporen zijn afgespoeld van (onopgemerkte) vlekjes in het eigen perceel. Een hele lichte aantasting (enkele blaadjes) kan onder erg natte omstandigheden al veel knolaantasting veroorzaken. Een andere vraag is of het zinvol is om op de (grotendeels) kale ruggen nog een sporendodend middel te spuiten. Deze middelen zullen alleen die sporen kunnen doden die vlak voor de bespuiting (1 uur) nog aan de buitenkant van de rug aanwezig waren. De middelen zorgen dus NIET voor een beschermend laagje op de rug dat meerdere dagen bescherming geeft.
  • Als loofdoding plaatsvindt met behulp van een loofbrander dan dient met een rijsnelheid te worden gewerkt die én effectief het loof doodt én effectief de sporen en het mycelium doodt. Onderzoek heeft aangetoond dat een rijsnelheid van 6 km/uur te snel is om effectief de sporen te doden: 1,5 en 3 km/uur waren duidelijk beter.


Eigenschappen van de fungiciden en loofdodingsmiddelen (zie tabellen)

  • Fungiciden werkzaam tegen P. infestans kunnen één of meerdere werkzame stoffen bevatten. De werkzame stoffen worden ingedeeld naar hun fysische gedrag (contact, lokaal-systemisch of systemisch) en naar hun biologische effectiviteit (preventief, curatief, stopt sporenvorming, nieuwe groei, knolbeschermende werking). In de EuroBlight tabel wordt in de eerste kolom aangegeven hoe effectief de fungiciden zijn tegen “leaf blight”. In de Nederlandse tabel wordt dit weergegeven met “bladbescherming”.
    Binnen EuroBlight is de laatste  jaren een project uitgevoerd waarin in  veldproeven de effectiviteit van diverse fungiciden op “bladbescherming” is getest. De proeven zijn uitgevoerd met de hoogste geregistreerde dosering in Europa. In de praktijk wordt soms met een lagere dosering gespoten. De resultaten worden gedragen door zowel onafhankelijke onderzoekers als agrochemische bedrijven. Besloten is om de werking niet meer weer te geven in “plusjes” maar met cijfers tussen 2 en 5 waarbij de waarde wordt afgerond op één cijfer achter de komma. Besloten is ook om fungiciden die niet opgenomen waren in de proeven GEEN waarde voor “bladbescherming” te geven. De tabel en het rapport waarin de resultaten van de  proeven zijn beschreven zijn te vinden op www.euroblight.net.
    Binnen EuroBlight is de knolbescherming  op een vergelijkbare wijze getest in veldproeven. De werking wordt in de kolom “knolbescherming” weergegeven met een cijfer tussen 2 en 5.
  • De laatste 2 kolommen in de tabel zijn getiteld “Aandroogtijd” en “Regenvastheid”. Voor een duidelijk onderscheid tussen deze 2 eigenschappen zijn de volgende definities opgesteld:
    • Aandroogtijd: de droogtijd die na spuiten nodig is om er voor te zorgen dat bij regen het grootste gedeelte van de werkzame stof niet afspoelt.
    • Regenvastheid: dit geeft aan hoe effectief een blad beschermt blijft als na de aandroogtijd regen valt. 
  • Fungiciden werkzaam tegen P. infestans kunnen een (beperkte) nevenwerking hebben op Alternaria soorten, en mogelijk ook op andere ziekteverwekkers zoals Sclerotinia.
  • P. infestans kan (mogelijk) resistentie ontwikkelen tegen fungiciden. De kans op ontwikkeling van resistentie is afhankelijk van het werkingsmechanisme van de werkzame stof. Stoffen met één specifiek werkingsmechanisme lopen een grotere kans resistentie binnen P. infestans te induceren dan stoffen met een complex werkingsmechanisme. Het “Fungicide Resistance Action Committee” (FRAC) geeft aanbevelingen omtrent strategieën die gebruikt kunnen worden om ontwikkeling van resistentie tegen te gaan (www.frac.info). Door de FRAC wordt de kans op het ontwikkelen van resistentie tegen metalaxyl-M en benalaxyl-M bij P. infestans als “hoog” ingeschat, voor de andere middelen als “middelmatig”.  In overleg met de fabrikant neemt het College voor de Toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTBG) deze aanbevelingen veelal over in de toelating. Aanbevelingen om resistentie tegen te gaan zijn het beperken van het aantal toepassingen per seizoen en het combineren van meerdere werkzame stoffen in één fungicide én het toepassen van de aanbevolen dosering (bij sommige middelen verhoogt het gebruik van lage doseringen de kans op resistentie). In Nederland is nu een regionale werkgroep opgericht (FRAG-NL) die de FRAC adviezen vertaalt naar de omstandigheden in Nederland. Als op www.frac.info gekozen wordt voor “Regional groups” en “FRAG NL” komt informatie beschikbaar van deze Nederlandse werkgroep. De richtlijnen voor het gebruik van middelen in aardappel tegen Phytophthora zijn ook beschikbaar op de website www.kennisakker.nl. 
  • In 2010 waren er in een aantal gevallen tegenvallende resultaten na bespuitingen met Shirlan. In 2011 is een veldproef uitgevoerd met 1 isolaat uit de klonale groep Green 33. Dit Green33 isolaat werd door Shirlan minder goed bestreden dan een isolaat uit de klonale lijn van Blue13. In praktijkpercelen bleek in 2011, 20% van de isolaten tot de Green33 klonale lijn te behoren en 22% tot Blue13. De Green33 klonale lijn is in Nederland voor het eerst waargenomen in 2009 in de Flevopolder.  Het gebruik van Shirlan is na 2011  drastisch afgenomen. Doordat de Green 33 isolaten zo goed als zeker een verminderde fitness hebben in afwezigheid van Shirlan (fluazinam) is het aandeel van Green 33 in 2012 (6%) en 2013 (<1%) sterk gedaald. In Europa is een project gestart om beter in kaart te krijgen welke Phytophthora genotypen in diverse landen worden aangetroffen. Door gegevens over meerdere jaren te vergelijken kan gezien worden op welke wijze de Phytophthora populatie in de loop van de tijd verandert. In het kielzog hiervan wordt ook aandacht besteed aan Alternaria solani, waarvan we in genetisch opzicht nog veel minder weten.
  • Loofdodingsmiddelen kunnen doordat ze het blad en/of stengel doden een indirecte werking hebben op P. infestans (ze doden het substraat waarop P. infestans leeft). Daarnaast hebben sommige loofdodingsmiddelen een (beperkte) directe sporendoding. 
  • De bescheming van loof wordt grotendeels bepaald door de laatste bespuiting, er vindt dus geen opbouw van bescherming plaats door meerdere bespuitingen.
  • Bij knolbescherming is er wel de ervaring dat pas een goed effect optreedt als in de laatste fase van de teelt meerdere bespuitingen met knolbeschermende middelen (aantal varieert afhankelijk van de omstandigheden van 3-6) worden toegepast.