Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2001

Inventarisatie knelpunten onkruidbestrijding in 'kleine gewassen'

Vergeleken met gewassen met een groot areaal, zoals tarwe, mais en aardappelen, zijn er in kleinere akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen maar weinig middelen voor onkruidbestrijding toegelaten. Bovendien neemt het aantal onkruidbestrijdingsmiddelen de laatste jaren af, omdat de toelating van bepaalde oudere middelen is vervallen en nieuwe middelen maar mondjesmaat beschikbaar komen. Het PPO heeft de problemen die hierdoor bij de onkruidbestrijding in kleine gewassen ontstaan, op een rij gezet. Voor een aantal gewassen is vervolgens deugdelijkheidsonderzoek gestart om te komen tot nieuwe toelatingen van onkruidbestrijdingsmiddelen.

Verdwijnen oudere middelen

De chemische industrie zet de kosten van de toelating van een middel af tegen de inkomsten. Vooral voor gewassen met een klein areaal is de omzet meestal maar (heel) beperkt. Doordat de kosten voor het in stand houden van toelatingen de laatste jaren zijn gestegen, is het voor de fabrikant soms economisch niet meer interessant om de toelating van een middel te voort te zetten. Daarnaast heeft het scherpere overheidsbeleid wat betreft milieubelasting en residugegevens geleid tot het verdwijnen van middelen.

Toelating nieuwe middelen

Gezien de hoge ontwikkelingskosten zijn chemische fabrikaten steeds meer geneigd om alleen maar nieuwe middelen op de markt te brengen voor gewassen die wereldwijd een groot areaal hebben, zoals tarwe, mais, soja, katoen, etc. Het PPO gaat, samen met de chemische industrie en het landbouwbedrijfsleven, na of onkruidbestrijdingsmiddelen die toegelaten zijn in grote gewassen ook ingezet kunnen worden in kleinere gewassen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de onkruidbestrijdingsmiddelen die in graszaad gebruikt worden. Deze middelen zijn meestal ontwikkeld voor onkruidbestrijding in granen, maar bleken (vaak met aanpassingen van de dosering) ook toepasbaar te zijn in graszaad.
Voor nieuwe middelen of voor bestaande middelen met een nieuwe toepassing geldt dat (verbreding van de) toelating alleen mogelijk is als de fabrikant dit ondersteunt door residu- en milieugegevens beschikbaar te stellen. De laatste tijd zijn er overigens meer mogelijkheden gekomen voor een “derden toelating”. Daarbij vraagt een andere partij dan de fabrikant een verbreding van de toelating aan. Maar ook deze “derden toelating” is alleen maar mogelijk als de fabrikant dit ondersteunt.

Inventarisatie knelpunten

Er is een grote kans dat er de komende jaren bij diverse akkerbouw- en tuinbouwgewassen méér knelpunten zullen ontstaan, omdat oudere middelen niet meer toegepast mogen worden terwijl er (nog) geen goede vervangers zijn. Het PPO heeft daarom voor de meeste “kleine” gewassen geïnventariseerd welke onkruidbestrijdingsmiddelen de komende jaren dreigen te verdwijnen.
Ook is ingeschat hoe groot de problemen zijn die daardoor in teelten kunnen ontstaan en welke onkruidbestrijdingsmiddelen onmisbaar zijn.

Nieuw of lopend onderzoek

Als onmisbare middelen in de toekomst dreigen te verdwijnen, is het zaak om op tijd te beginnen aan de ontwikkeling van alternatieven. Als mechanische onkruidbestrijding niet uitvoerbaar of economisch niet haalbaar is, wordt in overleg met de chemische industrie gezocht naar nieuwe chemische middelen of naar nieuwe toepassingen van bestaande middelen. Nieuwe en bestaande middelen worden daarvoor allereerst “gescreend” op hun potentiële mogelijkheden.
Daarbij wordt vooral gekeken naar de mate van selectiviteit voor het gewas. Met andere woorden: verdraagt het gewas het onkruidbestrijdingsmiddel of ontstaat er ná de bespuiting teveel schade of groeistilstand aan het gewas?
Met de middelen die in dit [INVALID URL] het meeste perspectief bieden en waarvan de fabrikant de toelating ondersteunt, wordt vervolgens deugdelijkheidonderzoek uitgevoerd. Voor dit type onderzoek is het PPO door de PD gemachtigd. Recent heeft het PPO dan ook onderzoek voor toelating van nieuwe onkruidbestrijdingsmiddelen uitgevoerd in stamslabonen, erwten, zaaiuien, vlas, graszaad, wortelen, prei en asperge. Op dit moment wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd in schorseneren, spinazie, koolzaad en karwij.

Het deugdelijkheidsonderzoek heeft de laatste jaren onder andere geleid tot de toelating van Centium in erwten, bonen, wortelen en asperge. In graszaad zijn daardoor de toelatingen van Hussar, Puma en Primus gerealiseerd. Voor zaaiuien, wortelen en prei zijn op dit moment aanvragen voor toelating van bepaalde middelen ingediend en ook in graszaad zijn twee middelen aangevraagd.