Publicatie datum: 14-02-2011
Het verband tussen M. chitwoodi-besmetting van de grond en knobbelvorming van aardappelen
Aardappel is heel schadegevoelig voor het maïswortelknobbelaaltje (Meloidogyne chitwoodi). Waarschijnlijk is er een verband tussen het niveau van besmetting van grond met dit aaltje en de mate van knolaantasting bij aardappelen, maar tot op heden is dit verband niet vastgesteld.
In één van de proefvelden binnen het project Nemadecide is in 2008 M. chitwoodi aangetroffen. Er is in deze proef geen goed verband gevonden tussen de hoogte van de besmetting van de grond met M. chitwoodi en de mate van knolaantasting. Maar als M. chitwoodi in grondmonsters werd gevonden, dan waren in bijna 80 procent van de gevallen ook de aardappelknollen met deze aaltjes besmet.
Het PPO is dan ook van mening dat aardappelteelt op grond die besmet is met M. chitwoodi bijna altijd leidt tot knollen die besmet zijn met dit aaltje. Omdat er bij pootgoed een "nultolerantie" voor M. chitwoodi geldt, is de teelt van aardappelpootgoed op percelen die besmet zijn met dit aaltje volgens de huidige inzichten dan ook onmogelijk.
Inleiding
Aardappel kan veel schade ondervinden van het maïswortelknobbelaaltje (Meloidogyne chitwoodi).
Omdat M. chitwoodi een 'quarantaineorganisme' is, mag dit aaltje niet aanwezig zijn in pootgoed en ander vermeerderingsmateriaal. Als dit wel het geval is, wordt de partij afgekeurd. Bij consumptieaardappelen kan M. chitwoodi kwaliteitsverlies veroorzaken, omdat er misvormingen van de knol ontstaan. Een partij consumptieaardappelen is dan niet of moeilijk te vermarkten.
Waarschijnlijk is er een verband tussen het niveau van besmetting van grond met M. chitwoodi en de mate van knolaantasting bij aardappelen, maar tot op heden is dat verband niet vastgesteld. Als dit verband aangetoond zou kunnen worden, dan zou op basis van de resultaten van grondonderzoek en van de gevoeligheid van het geteelde aardappelras een voorspelling gedaan kunnen worden over de te verwachten knolaantasting. Daardoor zouden telers bij besmetting van een perceel met M. chitwoodi een betere inschatting kunnen maken van het afzetrisico bij consumptieaardappelen.
Onderzoek
In het project Nemadecide is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de gevoeligheid van dertig aardappelrassen voor kringerigheid. In proefvelden werden de rassen daarvoor gepoot in tien herhalingen, zodat een proef bestond uit driehonderd veldjes. Deze veldjes waren van elkaar gescheiden door zogenaamde 'tussenveldjes'. Op deze tussenveldjes is het ras Innovator gepoot, waardoor er van dit ras heel veel gegevens beschikbaar zijn. In één van de proeven in 2008 zijn van tachtig veldjes grondmonsters genomen. In een groot aantal grondmonsters is M. chitwoodi, aangetroffen. Na de bewaring is in maart 2009 een beoordeling op de mate van aantasting door M. chitwoodi uitgevoerd, waarbij de mate van knolaantasting via een knolaantastingsindex (KAI) is vastgelegd. Hoe hoger deze index, des te zwaarder de knolaantasting door M. chitwoodi.
Resultaten
Voor de tachtig veldjes waar grondmonsters zijn genomen, is de mate van knolaantasting gerelateerd aan de aantallen aaltjes die in 250 ml grond zijn gevonden. Bij bijna 80% van de veldjes waarin M. chitwoodi is gevonden, trad ook besmetting van de knollen met deze aaltjes op. Slechts bij vier veldjes waar in de grondmonsters geen Meloidogyne-aaltjes zijn gevonden, was er toch sprake van een (zeer lichte) knolaantasting. Met de grondmonsters zijn dan ook geen zware besmettingen gemist. Als er Meloidogyne-aaltjes in het grondmonster zaten, maar er toch geen knolaantasting was, dan ging het bijna altijd om monsters waarin alleen M. naasi (het graswortelknobbelaaltje) voorkwam.
Gemiddeld over alle dertig onderzochte aardappelrassen kon de mate van knolaantasting voor 59 procent uit de hoogte van de Meloïdogyne-besmetting verklaard worden. Dit is een redelijk verband. Bij de tussenveldjes met het ras Innovator kon de mate van knolaantasting echter maar voor 14 procent uit het niveau van Meloidogyne-besmetting verklaard worden. Bij het matig gevoelige ras Innovator was er dus vrijwel geen verband tussen de hoogte van de besmetting van de grond en mate van knolaantasting door M. chitwoodi. Bij de tussenveldjes met het ras Innovator kwam wel al knolaantasting voor vanaf een zeer lage besmetting van 5 Meloidogyne-aaltjes per 250 ml grond.
Er zijn in deze proef betrouwbare rasverschillen in knolaantasting door M. chitwoodi vastgesteld, want de knolaantasting was bij de rassen Asterix en Simply Red betrouwbaar hoger dan bij de andere rassen.
Conclusies
Gezien de resultaten van dit onderzoek is het PPO van mening dat aardappelteelt op grond die besmet is met M. chitwoodi bijna altijd zal leiden tot knollen die besmet zijn met dit aaltje. Omdat er bij pootgoed een 'nultolerantie' voor M. chitwoodi geldt, is de teelt van aardappelpootgoed op percelen die besmet zijn met M. chitwoodi (bij het huidige kennisniveau) dan ook niet mogelijk.
In deze proef is geen goed verband tussen het besmettingsniveau van de grond en de mate van knolaantasting vastgesteld. Eventueel vervolgonderzoek naar dit verband kan beter uitgevoerd worden op specifiek daarvoor geselecteerde proefvelden met een bekende besmetting van M. chitwoodi of door middel van kasproeven waarbij de mate van beginbesmetting van dit aaltje te bepalen is.
Gezien de resultaten van dit onderzoek in dit ene jaar lijken Asterix en Simply Red wat schadegevoeliger te zijn voor M.chitwoodi dan de andere onderzochte rassen. Om beter onderscheid tussen rassen te kunnen maken in gevoeligheid voor M. chitwoodi, is verder onderzoek op speciaal geselecteerde proefvelden met dit aaltje en/of onderzoek door middel van kasproeven noodzakelijk.