Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 21-08-2009

Grondbewerking voor zetmeelaardappelen

In de jaren 2006 en 2007 is in opdracht van de gezamenlijke Verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting onderzoek gedaan naar verschillende methoden van hoofdgrondbewerking voor zetmeelaardappelen. Aangezien de resultaten wat wisselend waren en twee jaar onderzoek feitelijk te weinig is voor het trekken van conclusies is het onderzoek in 2008 voortgezet in opdracht van het Productschap Akkerbouw. Van het driejarige onderzoek met de verschillende systemen van ploegen, spitten, vaste tandcultivator en vleugelschaarcultivator voor de teelt van zetmeelaardappelen wordt hier verslag gedaan.

Onderzoek

De hoofdgrondbewerking in het voorjaar heeft als doel om de bouwvoor in de gewenste conditie te brengen voor optimale gewasgroei. De beschikbaarheid van vocht is sterk afhankelijk van de methode van grondbewerking. Vooral de mate van aandrukken van de bouwvoor en het contact met de ondergrond is van groot belang. De manier van de hoofdgrondbewerking is ook erg bepalend voor de stuifgevoeligheid. Een grove ligging draagt bij aan het voorkomen van winderosie in het voorjaar. Ook het zoveel mogelijk bovenin de bouwvoor houden van de organische stof draagt hieraan bij. Voor het juiste vergelijk zat achter ieder machine een vergelijkbare vorenpakker. Daarnaast heeft de hoofdgrondbewerking ook een grote invloed op onkruid. Bijvoorbeeld bij een goed kerende bewerking als ploegen worden de aanwezige onkruiden netjes ondergewerkt. Dit is bij de andere technieken veel minder het geval.

Afbeelding 1. Aanleg proefveld met verschillende methodes van grondbewerking. Ploegen met woelers en vorenpakkercombinatie.

Resultaten

De proeven zijn steeds onder vergelijkbare droge omstandigheden aangelegd. Grove kluiten in het pootbed kwamen niet voor. Toch lag het pootbed bij het gebruik van de ploeg iets grover dan bij de overige bewerkingen. Bij de bewerking met de vaste tandcultivator lag het pootbed relatief fijn, omdat er nauwelijks vochtige grond naar boven werd gehaald.

Afbeelding 2. Resultaat hoofdgrondbewerking. Ploegen (links) en vaste tand cultivator (rechts).

Bij de vleugelschaar was het opvallend dat het pootbed bestond uit afwisselend baantjes droge en baantjes vochtige grond. De stevigheid van het pootbed was bij het gebruik van de vaste tand cultivator en de vleugelschaarcultivator wat minder dan na ploegen en spitten.
In de periode mei/juni is de onkruidsituatie beoordeeld. Bij deze beoordelingen was de situatie per jaar enigszins verschillend. In het jaar 2006 stond er bij het object vaste tandcultivator iets meer overgebleven onkruid als gevolg van de geringe menging van de grond met deze machine. In 2007 stond er bij het object spitten duidelijk meer klein onkruid halverwege mei. Dit is een bekend verschijnsel. Door intensieve menging van de grond kiemt er meer onkruid in een kortere periode. Dit is in principe gunstig voor de praktijk. Immers bij de chemische onkruidbestrijding rond opkomst van de aardappelen wordt dan ook gelijk veel onkruid opgeruimd. In 2008 waren de verschillen minder groot.
Jaarlijks is het verloop van de opkomst beoordeeld. In 2006 was er geen noemenswaardig verschil in opkomst(snelheid). In de jaren 2007 en 2008 bleef het aantal planten in het begin van het groeiseizoen achter bij de systemen met de vleugelschaarcultivator en de vaste tandcultivator. Het aantal stengels (van belang voor het aantal knollen en dus voor de opbrengst) was bij het object spitten gemiddeld hoger dan bij de andere systemen.
Qua opbrengstresultaat was in het jaar 2006 het veldgewicht het hoogst bij het spitten en significant hoger dan bij ploegen. Het OWG vertoonde slechts zeer geringe verschillen, zodat er ook bij het uitbetalingsgewicht een duidelijk trend was tot een hogere opbrengst bij spitten, hoger dan bij ploegen. In het jaar 2007 was het veldgewicht het hoogst bij het gebruik van de vaste tand cultivator en significant hoger dan bij ploegen. Het OWG was bij ploegen eveneens lager, zodat er ook bij het uitbetalingsgewicht significante verschillen waren ten voordele van het gebruik van de vaste tand cultivator ten opzichte van ploegen. In het jaar 2008 was het veldgewicht, net als in 2006, het hoogst bij het systeem van spitten. Als gevolg van kleine verschillen in OWG was het verschil in uitbetalingsgewicht net niet significant verschillend.

Conclusies

  • Het pootbed lag bij het gebruik van de ploeg iets grover dan bij de overige bewerkingen. Bij de bewerking met de vaste tand cultivator lag het pootbed relatief fijn. Bij de vleugelschaarcultivator was het opvallend dat het pootbed bestond uit afwisselend baantjes droge en baantjes vochtige grond.
  • De onkruidsituatie was per jaar enigszins verschillend. In het jaar 2006 stond er bij het object vaste tand cultivator iets meer overgebleven onkruid als gevolg van de geringe menging van de grond. In 2007 stond er bij het object spitten duidelijk meer klein onkruid halverwege mei.
  • Gemiddeld over de jaren was het veldgewicht en daardoor ook het uitbetalingsgewicht na ploegen significant lager dan na de vaste tand cultivator, de vleugelschaarcultivator en de spitmachine.