Publicatie datum: 15-09-2006
Groenbemesters en Pratylenchus in een bouwplan met zetmeelaardappelen
Het wortellessieaaltje P. penetrans vermeerdert op veel gewassen, waaronder aardappel en graan. Suikerbiet is een slechte waard voor dit aaltje. De meeste groenbemesters zijn een goede waard.
In opdracht van het HPA is onderzoek verricht naar de effecten van groenbemesters op het aaltje en de opbrengst van de aardappels het volgende teeltjaar. De vraag is welke groenbemester het best geteeld kan worden na granen, als voorvrucht van zetmeelaardappelen. Het gaat dan om de aaltjesvermeerdering, maar ook om het positieve effect van groenbemesters op de structuur en organische stof, en daardoor op de aardappelopbrengst. Tevens is onderzocht welk graangewas, wintertarwe of zomergerst, het aaltje het minst vermeerdert.
Zomergerst bleek een betere voorvrucht voor aardappel te zijn dan wintertarwe, doordat de aaltjespopulatie na gerst lager was. Tijdens zwarte braak daalde de wortellesieaaltjespopulatie, wat een positief effect had op de aardappelopbrengst.
Inleiding
Op de zand- en dalgronden is er een groeiend probleem met Pratylenchus penetrans. Vanwege de brede waardplantreeks van P. penetrans is deze in bouwplanverband moeilijk te beheersen. P. penetrans is met natte grondontsmetting te bestrijden. Vanwege de frequentieregeling voor de natte grondontsmetting is de inzet van deze oplossing slechts beperkt mogelijk en zijn alternatieven gewenst.
De schade die wortellesieaaltjes bij aardappel veroorzaakt, komt tot stand door een tragere sluiting van het gewas en een versnelde veroudering. Het vervroegd afsterven van het gewas wordt nog versterkt door de interactie van het aaltje met Verticillium dahliae, de schimmel die verwelkingziekte veroorzaakt. Door de vaak homogene verdeling van het aaltje op besmette percelen wordt de opbrengstderving zelden onderkend. Opbrengstverlagingen van 20 tot 30% t.o.v. de potentiële opbrengst bij een teelt zonder wortellesieaaltjes komen voor. In een rotatie met granen kunnen groenbemesters worden geteeld die de P. penetrans populatie zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden. De vraag is welke groenbemester het best geteeld kan worden na granen en als voorvrucht van zetmeelaardappelen.
Proefopzet
De proeven zijn uitgevoerd in de jaren 2002 tot 2005, waarbij steeds in het eerste jaar graan en groenbemesters zijn geteeld en vervolgens het volgende jaar zetmeelaardappelen. Er is steeds voor het voor P. penetrans gevoelige ras Mercator gekozen. Alle proeven zijn uitgevoerd op proefboerderij 't Kompas. Uit eerder waardplantonderzoek is al gebleken dat de meeste gangbare groenbemesters goede waardplanten zijn voor P. penetrans. Gezien de slagingskansen en de teeltkosten is gekozen voor rogge, hergroei van de stoppel en Engels raaigras onder dekvrucht als minder goede waard. Bij de rogge is een variant meegenomen die voor de winter wordt doodgespoten. Tevens is de standaardbehandeling zwarte braak onderzocht. Engels raaigras onder dekvrucht is later vervangen door het meer gangbare bladrammenas.
Resultaten
Zomergerst is ondanks de vergelijkbare gemeten besmettingniveaus van P. penetrans en Paratrichodorus pachydermus een betere voorvrucht voor zetmeelaardappel dan wintertarwe, ongeacht welke groenbemester volgt (tabel 1).
Voorvrucht | P. penetrans (larven per 100 ml grond) | P. pachydermus (larven per 100 ml grond) | Veldgewicht (ton/ha) | OWG | Uitbetalings- gewicht (ton/ha) |
Zomergerst | 611 a | 8 a | 48.3 a | 523 a | 67.7 a |
Wintertarwe | 526 a | 4 a | 45.1 b | 522 a | 64.4 b |
Voor dit effect is geen verklaring. In eerder onderzoek is dit effect ook al aangetoond (figuur 1).
In dat onderzoek is wel een duidelijk verschil in besmettingsniveau waargenomen. De gemeten opbrengstverschillen in het eerdere onderzoek zijn te verklaren door het verschil in besmettingsniveau van P. penetrans. Het besmettingsniveau van P. penetrans was na zomergerst ongeveer 600 larven per 100 ml grond en na wintertarwe het dubbele 1.200 larven.
Groenbemester | P. penetrans per 100 ml grond | P. pachydermus per 100 ml grond | Veldgewicht (ton/ha) | OWG | Uitbetalings- gewicht (ton/ha) |
Braak | 510 a | 6 a | 47.2 bc | 523 b | 66.7 a |
Engels raaigras | 571 a | 10 a | 41.2 a | 544 c | 66.1 a |
Bladrammenas | 618 a | 5 a | 52.1 c | 500 a | 65.5 a |
Hergroei | 521 a | 6 a | 46.5 b | 528 bc | 66.3 a |
Rogge | 614 a | 5 a | 46.6 b | 522 b | 65.4 a |
Rogge doodspuiten | 577 a | 6 a | 47.3 bc | 522 b | 66.3 a |
Conclusies
- In alle jaren zijn schadelijke niveaus van P. penetrans waargenomen.
- Zomergerst is een betere voorvrucht voor zetmeelaardappel dan wintertarwe.
- Bij hoge besmettingen P. penetrans is zomergerst gevolgd door zwarte braak de beste optie.
- Engels raaigras laat een lagere populatie P. penetrans na, maar ook een hogere populatie Paratrichodorus pachydermus.
- Het beïnvloeden van de populatie P. penetrans door verschillende groenbemesters te telen na graan geeft wisselende resultaten. Aanvullende teeltmaatregelen zijn nodig om de aaltjespopulatie te verminderen en schade te verminderen. Te denken valt aan de teelt van de voor P. penetrans tolerante aardappelrassen Festien en Karakter.