Publicatie datum: 15-04-2006
Groenbemester als voorvrucht van zetmeelaardappelen
Trichodoriden vormen een toenemend probleem bij de teelt van zetmeelaardappelen, omdat deze aaltjes opbrengst- en kwaliteitsverlies kunnen veroorzaken en tabaksratelvirus kunnen overbrengen. Groenbemesters kunnen de omvang van de Trichodoriden-populatie beïnvloeden.
In dit onderzoek is nagegaan welke groenbemester het beste vóór zetmeelaardappelen geteeld kan worden: bladrammenas, gele mosterd, rogge of geen/braak.
Als een perceel (vooral) besmet is met P. pachydermus is geen van de onderzochte groenbemesters duidelijk beter dan een andere of slechter dan braak. Als een perceel vooral besmet is met T. similis moet gele mosterd worden afgeraden en kan beter rogge of bladrammenas geteeld worden. Als er in een dergelijk perceel ook tabaksratelvirus aanwezig is, dan is bladrammenas een betere keuze dan rogge.
Inleiding
Trichodoriden vormen een toenemend probleem bij de teelt van zetmeelaardappelen, doordat deze aaltjes opbrengst- en kwaliteitsverlies kunnen veroorzaken en tabaksratelvirus kunnen overbrengen. Tabaksratelvirus kan in gevoelige aardappelrassen kringerigheid veroorzaken. De verkleuring die dit tot gevolg heeft, kan leiden tot extra tarrakorting en daardoor tot een lagere financiële opbrengst.
In het gebied waar zetmeelaardappelen worden geteeld komen de Trichodoriden P. pachydermus en T. similis vaak (gezamenlijk) voor. Veelal worden voorafgaand aan zetmeelaardappelen granen geteeld. Na de graanoogst kunnen groenbemesters worden geteeld, die de omvang van de Trichodoriden populatie, en daardoor de mate van schade bij de volgteelt aardappelen, kunnen beïnvloeden.
In dit onderzoek is nagegaan welke groenbemester het beste vóór zetmeelaardappelen geteeld kan worden: bladrammenas, gele mosterd, rogge of geen groenbemester (braak).
Onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd in 2002/2003 en in 2004/2005. In het onderzoek zijn in de periode ná de graanoogst tot vroeg in het volgende voorjaar groenbemesters geteeld. Daarna zijn zetmeelaardappelen zijn geteeld van het ras Mercator. Mercator is gevoelig voor kringerigheid. In beide jaren zijn de volgende objecten vergeleken:
- braak
- bladrammenas
- gele mosterd
- rogge, waarvan de volgende varianten meegenomen:
- zaai: begin september, doodspuiten in maart daaropvolgende jaar (rogge normaal)
- zaai: begin september, doodspuiten in december van hetzelfde jaar (rogge vroeg doodspuiten)
- zaai: half oktober, doodspuiten in maart daaropvolgende jaar (rogge laat zaaien)
Alle groenbemesters zijn in maart doodgespoten en begin april zijn de gewasresten ondergewerkt. De aardappelen zijn eind april gepoot.
Resultaten
Onderzoek 2002-2003
In het perceel waar in 2002 en 2003 onderzoek is gedaan kwam wat de Trichodoriden betreft alleen P. pachydermus voor. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek staan in de tabel.
Groenbemesters voorafgaand aan aardappelen | Aantal P. pachydermus per 250 ml grond na de groenbemester | Gegevens aardappelen | |
Uitbetaalgewicht in ton per ha | % knollen met kringerigheid | ||
Geen (braak) | 210 | 76,4 | 25 |
Bladrammenas | 134 | 78,0 | 21 |
Gele mosterd | 150 | 82,8 | 18 |
Rogge normaal | 117 | 83,6 | 26 |
Rogge vroeg doodspuiten | 195 | 82,0 | 18 |
Rogge laat zaaien | 88 | 75,6 | 20 |
Betrouwbare verschillen? | nee | nee | nee |
De verschillen tussen de objecten waren statistisch niet betrouwbaar. Desondanks lijkt de opbrengst ná gele mosterd, rogge en vroegtijdig doodgespoten rogge hoger te zijn dan na braak, bladrammenas en laat gezaaide rogge. Bij alle objecten was een hoog percentage van de knollen door kringerigheid aangetast, maar de verschillen tussen de objecten waren niet betrouwbaar.
Onderzoek 2004-2005
In dit perceel bestonden de Trichodoriden voor het grootste deel uit T. similis en een klein deel uit P. pachydermus. Er zijn geen verschillen in uitbetaalgewicht gevonden, maar wel in het percentage knollen met kringerigheid en in het aantal Trichodoriden. Zoals uit de figuur blijkt was het aantal Trichodoriden ná gele mosterd veel hoger dan na de andere groenbemesters (of braak) en ook het percentage knollen met kringerigheid was ná gele mosterd veel hoger. Het verschil in aantasting door kringerigheid tussen gele mosterd en de andere groenbemester was statistisch betrouwbaar. De verschillen tussen de andere groenbemesters waren statistisch niet betrouwbaar.
Conclusies
Als een perceel (vooral) besmet is met P. pachydermus dan is geen van de onderzochte groenbemesters duidelijk beter dan een andere. Maar anderzijds lijkt geen van de groenbemesters slechter te zijn dan braak. Als een perceel vooral besmet is met T. similis dan moet gele mosterd worden afgeraden, omdat deze groenbemester de populatie van dit aaltje sterker vermeerderd dan de andere onderzochte groenbemesters. Bij gevoelige aardappelrassen kan dit leiden tot een hoger percentage knollen met kringerigheid.
Op percelen met T. similis kan daarom beter rogge of bladrammenas geteeld worden dan gele mosterd. Als er in een dergelijk perceel ook tabaksratelvirus aanwezig is, dan is bladrammenas een betere keuze dan rogge, omdat tabaksratelvirus zich op bladrammenas niet kan vermeerderen maar op rogge wel.