Publicatie datum: 01-07-2001
Gewasbescherming in Telen met Toekomst
Gewasbescherming is een belangrijk onderdeel van het project "Telen met Toekomst". Het doel is het verlagen van de milieubelasting, zowel door vermindering van het gebruik van chemische middelen als door een juiste middelenkeuze. Dit alles bij een acceptabel economisch bedrijfsresultaat. Voorwaarde is dat deze aanpak leidt tot een optimale beheersing van ziekten, plagen en onkruiden. Bij de chemische bestrijding zijn de middelenkeuze, de plaats van toepassing, de dosering, het tijdstip en de toepassingstechniek van groot belang. Dit artikel geeft een overzicht van de knelpunten bij de gewasbescherming in de akkerbouw.
Werkwijze
Aan het begin van het project Telen met toekomst is de gewasbescherming gedurende de periode 1997 tot 1999 geïnventariseerd. Vervolgens zijn de resultaten getoetst aan de streefwaarden van het project. Voor de gesignaleerde knelpunten worden oplossingsrichtingen aangedragen, die ook het streefbeeld vormen. In de figuren met BRI-scores (BlootstellingsRisicoIndex) zijn de streefwaarden steeds op 100 gesteld. In de figuren met MBP-scores (MilieuBelastingPunten) zijn de percentages overschrijdingen weergegeven. De streefwaarde is hier 0.
Noordoost-Nederland
De groep Noordoost-Nederland (NON) akkerbouw bestaat uit vijf bedrijven; drie bedrijven op dalgrond, en twee op zandgrond. De oppervlakte van de bedrijven en de bouwplansamenstelling is divers. De gewaskeuze zetmeelaardappel, suikerbieten en graan is representatief voor de regio. De intensiteit van de bedrijven t.a.v. de aardappelteelt varieert van 60 % tot 30 %. Op de intensieve bedrijven wordt land geruild met naburige veehouders. Eén bedrijf heeft een groentetak.
Uit de figuren 1 en 2 blijkt dat de variatie binnen de groep groot is. Met name de streefwaarden voor MBP-waterleven en BRI-grondwater worden overschreden.
Bij alle bedrijven is de aardappelteelt verantwoordelijk voor het grootste deel van de overschrijdingen. Daarbij kunnen in volgorde van prioriteit de volgende knelpunten onderscheiden worden:
- phytophthorabestrijding
- onkruidbestrijding
- nematodenbestrijding
- loofdoding
- luisbestrijding.
Phytophthorabestrijding
De strategie van de phytophthorabestrijding op de bedrijven is divers. Met name de bedrijven die veel Maneb-bevattende middelen en curatieve middelen gebruiken, overschrijden de streefwaarden fors. Er zijn een aantal mogelijkheden om de inzet van deze middelen te beperken: preventie, middelenkeuze, spuittijdstip en dosering.
Door preventieve maatregelen als bedrijfshygiëne en rassenkeuze kan zeker in het begin van het seizoen de ziektedruk verlaagd worden. Een goede middelenkeuze zorgt niet alleen voor een afdoende bescherming, maar belast ook het milieu zo min mogelijk. De strategie moet zodanig zijn dat het gebruik van curatieve middelen zo laag mogelijk is. Bij de preventieve middelen is fluazinam (o.a. Shirlan) de beste keus, bij de curatieve middelen cymoxanil/mancozeb (o.a.Curzate M). Ook mensen die last hebben van allergische reacties bij het gebruik van Shirlan kunnen het beste voor Curzate kiezen. Waarschuwingssystemen zijn behulpzaam bij het bepalen van het spuitmoment en de dosering.
Onkruidbestrijding
Op de meeste bedrijven vindt de onkruidbestrijding in aardappelen chemisch plaats. Ervaringen op de kernbedrijven hebben geleerd dat voor (deels) mechanische onkruidbestrijding goede mogelijkheden zijn. Hier wordt voor opkomst glyfosaat (o.a. Roundup) gespoten. De onkruidbestrijding na opkomst is volledig mechanisch. Ook op de voorloperbedrijven zijn hiervoor goede mogelijkheden. Het voorkomen van wortelonkruiden, een hoge onkruiddruk of aardappelrassen met weinig loof kunnen deze strategie bemoeilijken. Het gebruik van paraquat bevattende middelen moet voorkomen worden. Bij de bestrijding van kweek zijn er milieuvriendelijke alternatieven. Deze zijn echter wel duurder. Indien er toch herbiciden gebruikt worden voor de bestrijding van breedbladige onkruiden, heeft rimsulfuron (Titus) de voorkeur boven metribuzin (Sencor).
Nematodenbestrijding
Op de voorloperbedrijven worden nematiciden ingezet bij de bestrijding van aardappelmoeheid en bij de bestrijding van vrijlevende aaltjes. Keuze voor hoogresistente aardappelrassen en vruchtwisseling maakt het nematicidengebruik voor de beheersing van aardappelmoeheid overbodig. Vruchtwisseling is ook het enige instrument om nematicideninzet bij beheersing van vrijlevende aaltjes te voorkomen.
Loofdoding
Met name bij pootaardappelen wordt op de voorloperbedrijven het loof doorgaans chemisch gedood. Het streven is volledig mechanische loofdoding. Mogelijkheden voor mechanische loofdoding zijn er voldoende. De mechanisatie is echter vaak niet beschikbaar of verouderd. Een gematigde bemesting bevordert de natuurlijke afrijping van het gewas.
Luisbestrijding
Ook hier vindt de inzet met name in pootaardappelen plaats. Aangezien dit uitgangsmateriaal voor de volgende teelt is, moeten hier geen risico's genomen worden. Toch is het hier mogelijk om met een juiste middelenkeuze het aantal overschrijdingen van de streefwaarde te beperken. Deltamethrin (o.a. Decis), lambda-cyhalothrin (Karate) en acefaat (Orthene) zijn hier goede alternatieven.
Samenvatting
Indien al deze maatregelen genomen worden, ontstaat het streefbeeld van de bedrijven (figuur 3 en 4). De milieuprestaties van de bedrijven verbeteren enorm. Alleen de streefwaarde voor MBP waterleven overschrijdt de streefwaarden. Het aantal overschrijdingen van meer dan 100 MBP wordt echter wel tot 0 gereduceerd.
Zuidwest-Nederland
Alle bedrijven (vijf) zijn gelegen op kleigrond. De oppervlakte en bouwplansamenstelling zijn divers. De gewaskeuze aardappel, suikerbieten, graan, ui en spruitkool is representatief voor de regio. De intensiteit van de bedrijven ten aanzien van de aardappelteelt varieert van 1 op 3 naar 1 op 4. Twee bedrijven hebben een intensief bouwplan met industriegroenten en/of spruiten. Op deze bedrijven wordt grond bijgehuurd. De drie andere bedrijven hebben een extensiever bouwplan. Uit figuur 5 en 6 blijkt dat de grootste overschrijdingen van de streefwaarden plaatsvinden bij BRI-grondwater en MBPwaterleven.
Hiervan zijn de middelen gebruikt in ui, aardappel en graan verantwoordelijk voor het merendeel van de overschrijdingen. Daarbij kunnen in volgorde van prioriteit de volgende knelpunten worden onderscheiden:
- onkruidbestrijding in ui
- loofdoding in aardappel *
- schimmelbestrijding in ui
- phytophthorabestrijding in aardappel *
- duistbestrijding in wintertarwe.
( * : zie knelpunten Noordoost-Nederland)
Onkruidbestrijding in ui
Op de meeste bedrijven vindt de onkruidbestrijding in ui chemisch plaats. Er wordt een scala aan middelen gebruikt, waarvan propachloor (o.a. Ramrod), pendimethalin (o.a. Stomp) en diquat dibromide (o.a. Reglone) de meest milieubelastende zijn. Met de huidige kennis van de onkruidbestrijding kan helaas propachloor aan de basis nog nauwelijks gemist worden. Zaaisystemen met meer ruimte tussen de rijen geven meer mogelijkheden om het onkruid tussen de rij mechanisch aan te pakken. Het onkruid in de rij wordt dan chemisch bestreden. De na-opkomstmiddelen ioxynil (o.a. Actril 200) en chloorprofam (o.a. Chloor ipc) hebben hierbij de voorkeur, zonodig aangevuld met bentazon (o.a. Basagran). Diquat dibromide (o.a. Reglone) wordt vervangen door glyfosaat (o.a. Roundup).
Schimmelbestrijding in ui
Tegen valse meeldauw wordt tot nu toe afwisselend zineb en maneb (diverse middelen) of combinaties hiervan ingezet. Binnen het streefbeeld passen deze middelen eigenlijk niet. Indien deze middelen toch gebruikt moeten worden, heeft zineb de voorkeur vanwege een lagere BRI-lucht. Het begintijdstip en de frequentie van de bespuitingen hangen af van de weersomstandigheden. Een weerpaal kan hierbij behulpzaam zijn. Het nieuwe middel kresoxim-methyl/mancozeb (Kenbyo mix) is een waardevolle verbetering om met een lage milieubelasting een goede bestrijding uit te voeren. De bestrijding van bladvlekkenziekte vond in het verleden plaats met chloorthalonil (o.a.Daconil 500), maneb/zineb (o.a. Mazimix), en fluazinam (o.a. Shirlan Flow). Binnen het streefbeeld gaat de voorkeur uit naar fluazinam.
Onkruidbestrijding in wintertarwe
Hiervoor wordt isoproturon gebruikt. In het streefbeeld wordt dit middel vervangen door clodinafop-propargyl/cloquintoceet-mexyl (Topik).
Samenvatting
Indien de voorgestelde maatregelen genomen worden, ontstaat het streefbeeld van de bedrijven (figuur 7 en 8). De milieuprestaties van de bedrijven verbeteren enorm. Opvallend is nog de hoge overschrijding van BRI-grondwater op bedrijf AK15. Deze wordt veroorzaakt door de noodzakelijke bestrijding van witte roest in spruitkool met Daconil (vanaf 2001 echter niet meer toegelaten) en het gebruik van slakkenkorrels (metaldehyde) in de herfst. Daarnaast wordt ook de streefwaarde voor MBP-waterleven nog sterk overschreden.
Zuidoost-Nederland
De groep Zuidoost-Nederland (ZON) akkerbouw bestaat uit vier bedrijven met een vergelijkbare oppervlakte en een redelijk vergelijkbaar bouwplan. Alle zijn gelegen op zandgrond. De gewaskeuze aardappel, suikerbiet, conservengroenten en maïs of graan is representatief voor de regio. Op twee bedrijven wordt een vrij intensief bouwplan gevolgd. Drie bedrijven hebben een gemengd bedrijf met vee. Overal komen in meer of mindere mate problemen met vrijlevende aaltjes voor. Indien nodig wordt daarom land geruild of gehuurd of wordt uitgeweken naar een ander gewas. Uit figuur 9 en 10 blijkt dat er bij de BRI-waarden een grote variatie bestaat binnen de groep.
Bij de MBP-waarden scoren de bedrijven vrijwel gelijk. BRI-lucht wordt bij twee bedrijven overschreden, BRI-grondwater bij alle bedrijven en BRIbodem bij twee bedrijven.Alle bedrijven overschrijden de streefwaarde voor MBP-waterleven. De volgende knelpunten kunnen onderscheiden worden:
- phytophthorabestrijding in aardappel *
- bestrijding meeldauw en witte roest in schorseneer
- bestrijding cercospora in suikerbieten
- onkruidbestrijding in snijmaïs
- onkruidbestrijding in aardappel. *
(* zie knelpunten Noordoost-Nederland)
Bestrijding meeldauw en witte roest in schorseneer
Op de bedrijven met schorseneer worden beide ziekten bestreden door toepassing van zwavel en koperoxychloride. Door te zorgen voor een regelmatige groei en voldoende vochtvoorziening kan een aantasting door meeldauw enigszins beperkt worden. Bij toepassing van een bestrijding kan gekozen worden voor het middel triforine (o.a. Funginex), welke zeer laag scoort voor de diverse milieu-parameters. Het middel koperoxychloride ingezet tegen witte roest is niet meer toegelaten. Bij het optreden van witte roest is er geen alternatief middel voorhanden. Dit kan mogelijk tot problemen gaan leiden.
Bestrijding cercospora in suikerbieten
Op twee bedrijven heeft een beperkte inzet van de middelen benomyl of carbendazim plaatsgevonden voor de bestrijding van cercospora in suikerbieten. De inzet kan voorkomen worden door toepassing van resistente rassen.
Onkruidbestrijding in snijmaïs
De onkruidbestrijding in maïs wordt op verschillende wijzen uitgevoerd. Veel van de toegepaste middelen leveren een behoorlijke bijdrage aan het niveau van BRI-grondwater. Uit onderzoek op kernbedrijven blijkt dat volledig mechanische onkruidbestrijding in maïs goed mogelijk is. Het vraagt wel een frequente inzet van de eg en schoffel, al dan niet aanaardend. Dit is ook als streefbeeld gesteld. Beperkte milieubelasting is ook mogelijk door voor en rond opkomst te eggen en daarna op klein onkruid te spuiten met ADS van middelen als sulcotrion (Mikado) en nocosulfuron (o.a. Milagro) in combinatie met een lage dosering van een ander middel, indien dit vanwege het onkruidbestand noodzakelijk is.
Bestrijding van grassen
Bij de bestrijding van grassen kan gekozen worden voor diverse middelen. Middelen als Targa Prestige en Fusilade hebben de voorkeur boven Gallant 2000 en Focus Plus. Als echter straatgras voorkomt is de inzet van Gallant noodzakelijk. Mogelijk kan dit dan beperkt worden tot perceelsdelen.
Samenvatting
Indien alle maatregelen, waarbij bovengenoemde de belangrijkste zijn, genomen worden ontstaat een streefbeeld per bedrijf. De milieuprestaties van de bedrijven verbeteren enorm (figuur 11 en 12). Alleen het resultaat voor MBP-waterleven overschrijdt de streefwaarden. Er is wel een afname ten opzichte van de uitgangssituatie. Bij MBP-bodemleven is er nog een gering aantal toepassingen die boven de 100 scoren.