Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 24-11-2008

Factoranalyse voor het verklaren van opbrengst- en gehalteverschillen tussen percelen cichorei

Er is een factoranalyse uitgevoerd op de I-top databestanden van de jaren 2003 t/m 2006. In totaal zijn de teeltgegevens van 1.020 percelen gebruikt. Het doel van de analyse was om de belangrijkste oorzaken voor verschillen tussen percelen in opbrengst en inulinegehalte aan te geven. De analyse is per jaar afzonderlijk uitgevoerd voor de kleipercelen en voor de zandpercelen.

onderzoek

Van de verschillende percelen was informatie beschikbaar over o.a. de bodemvruchtbaarheid, de zaaidatum, de datum waarop een gesloten gewas werd gevormd, de oogstdatum, het aantal dagen dat er bewaard werd, de bemesting, het plantaantal, de rassenkeuze, de zaaibedomstandigheden, de onkruidbestrijding en de voorvrucht. Met behulp van een factoranalyse kon berekend worden hoe sterk de verschillende teeltfactoren samenhang vertonen met de opbrengst en het gehalte.

Afbeelding. Het plantaantal heeft invloed op de opbrengst en inulinegehalte van cichorei.

Resultaten en conclusies

Uit de analyse kwam voor de wortel- en inuline-opbrengst het volgende naar voren:

  • De lengte van de groeiperiode was in de meeste gevallen de factor die het sterkst de wortel- en inuline-opbrengst bepaalde. De groeiperiode werd vooral bepaald door het oogsttijdstip, dat uiteenliep van de tweede helft van september tot in januari;
  • Het plantaantal was de tweede factor die in een aantal gevallen een verband vertoonde met de wortel- en inuline-opbrengst. Op de zandgronden bleek in alle jaren op ca. 25% van de percelen het plantaantal onder 120.000 planten per ha te liggen. Op de kleigrond was dit meer jaarafhankelijk: in 2003 en 2004 bleek op ca. 50% van de percelen het plantaantal onder 120.000 planten per ha te liggen; in 2005 en 2006 was dit op ca. 25% van de percelen het geval. Een te laag plantaantal, met name onder 120.000 planten per ha, heeft een negatieve invloed op de opbrengst;
  • De relatie tussen de stikstofbemesting en de wortel- en inuline-opbrengst was zwak en wisselde van soms positief en mogelijk soms negatief;
  • Er was geen duidelijke relatie tussen de kalibemesting en de wortel- en inuline-opbrengst;
  • Er was meestal geen relatie tussen zaaidatum en opbrengst. De weers- en bodemomstandigheden bepaalden vaak of vroeg of laat zaaien gunstig was voor de opkomst;
  • Er werd geen relatie gevonden tussen de zaadsoort (gecoat of pillenzaad) en de opbrengst;
  • Er was geen relatie tussen de rassenkeuze en de opbrengst. De opbrengstverschillen tussen de gebruikte rassen waren echter daarvoor ook te gering;
  • Er werd geen duidelijk verband gevonden tussen de hoeveelheid onkruidbestrijdingsmiddelen die gebruikt werden en de opbrengst.

Voor het inulinegehalte konden de volgende relaties vastgesteld worden:

  • Een langere groeiperiode ging vaak samen met een hoger inulinegehalte als de analyse zich beperkte tot de set percelen waarvan de cichorei voor 1 december (zonder bewaring) geleverd werd;
  • Een hogere stikstofbemesting ging vaak samen met een verlaging van het inulinegehalte. Op een groot gedeelte van de percelen werd duidelijk meer stikstof gegeven dan het bemestingsadvies aangeeft. Op de zeeklei werd in 2003, 2004 en 2005 op ca. 50% van de percelen meer dan 80 à 90 kg N/ha uit kunstmest gegeven. In 2006 was dit op ca. 25% van de percelen het geval. Op zandgrond werd minder kunstmest stikstof gegeven, maar des te meer organische stikstof. In 2003, 2004 en 2005 was de totale stikstofbemesting op ca. 50% van de percelen hoger dan 120 kg N/ha. In 2006 was dit ca. op 25% van de percelen het geval;
  • Een duidelijke relatie tussen het inulinegehalte en het plantaantal werd niet gevonden. Als er een relatie was, dan was deze vaker positief dan negatief: een hoger inulinegehalte ging gepaard met een hoger plantaantal;
  • In enkele situaties bleek een hogere kalibemesting samen te gaan met een hoger inulinegehalte;
  • In een beperkt aantal gevallen kon enige relatie vastgesteld worden tussen de rassenkeuze op inulinegehalte en het inulinegehalte in de teelt. Op de meeste percelen werden echter rassen geteeld die weinig van elkaar verschilden in inulinegehalte.