Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-01-1996

Erosiebestrijding door minimalisatie van de grondbewerking van lössgronden

In de oogstjaren 1993, 1994 en 1995 werd in veldproeven op lössgrond een achttal teelt- en grondbewerkingssystemen met elkaar vergeleken.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat een extensieve stoppelbewerking watererosie beter kon beperken dan een intensieve stoppelbewerking. Grondverlies werd het beste beperkt door het extensieve systeem met rogge als wintergewas in te zaaien. De extensieve benadering (minimale grondbewerking met rogge, stro of gele mosterd) lijkt echter voor de opbrengst van suikerbieten minder gunstig te zijn. De onbewerkte grond blijkt met name een handicap voor de opkomst, wat resulteert in een lager plantaantal. De onkruid- en graanopslagbestrijding vraagt in een extensieve benadering extra aandacht.

Inleiding

Op watererosie-gevoelige gronden geeft een volveldsgrondbewerking of zaaibedbereiding een verhoogd risico voor de opkomstzekerheid en het gerealiseerde plantaantal van de suikerbieten. Het betreft met name percelen gelegen op hellingen, zoals lössgronden in het Zuid-Limburgse heuvellandschap. Het onbegroeide veld moet beschermd worden tegen (afstromend) water hetgeen bereikt wordt door in het najaar een groenbemester in te zaaien of de graanstoppel dusdanig te bewerken dat het stro bovenop blijft liggen.
In verband met erosiebeperking is het gunstig om een bodembedekker in te zaaien danwel de grond minimaal te bewerken om gewasresten oppervlakkig ingewerkt te krijgen. Problemen die hierbij kunnen optreden zijn: grote hoeveelheden stro, een vaak te droog zaaibed om de bodembedekker goed aan te laten slaan en (soms) onvoldoende tijd om het stro goed in te werken. Deze problemen hebben hun weerslag op het slagen van de bodembedekker en op de teelt van de suikerbieten nadien. Winterrogge heeft verder nog als nadeel dat het zaaizaad vaak aangekocht moet worden en dat het voor de zaai van de bieten doodgespoten moet worden, wat extra kosten met zich mee brengt. Tevens rijst de vraag of een strobedekking alleen voldoende is voor erosiebeperking. Ook de zaaibedbereiding na een bodembedekker vraagt aandacht. De grond moet voldoende los zijn voor een ongestoorde groei van de bieten, maar vast genoeg om erosie tegen te gaan. Bovendien moet er na een bewerking voldoende mulchmateriaal bovenop blijven om bescherming tegen erosie te handhaven.

Dit onderzoek had tot doel het effect van de intensiteit van de grondbewerking te onderzoeken in relatie tot grondverlies en waterafvoer. Aan de hand daarvan moet aangegeven kunnen worden welke bodembedekkers en teelttechnieken watererosie tot een minimum beperken, bij minimale kosten en teeltrisico's. In de proef zijn systemen met een intensieve en een extensieve najaarsbewerking met elkaar worden vergeleken.

>

Proefopzet en uitvoering

In de oogstjaren 1993, 1994 en 1995 werd in veldproeven op lössgrond een achttal systemen met elkaar vergeleken. Deze systemen zijn in onderstaand overzicht omschreven:

Systeem A (intensief, rogge, frees en tanden)Intensieve stoppelbewerking (twee maal rotorkopeg) en ploegen najaar, wintergewas rogge, inzaai bieten met zaaifrees plus tanden
Systeem B (intensief, rogge, frees)Intensief en ploegen, wintergewas rogge, inzaai bieten met zaaifrees
Systeem C (intensief, rogge)Intensief en ploegen, wintergewas rogge, inzaai bieten met doorzaaimachine
Systeem D (intensief, gele mosterd)Intensief en ploegen, wintergewas gele mosterd, inzaai bieten (doorzaai)
Systeem E (‘intensief’, stro)Extensieve stoppelbewerking (alleen ter bestrijding van opslag en stro bovenin houden), wèl najaarsbewerking ganzevoet, winterbedekking door stro, inzaai bieten (doorzaai)
Systeem F (extensief, rogge)Extensief, geen najaarsbewerking, wintergewas rogge, inzaai bieten (doorzaai)
Systeem G (extensief, gele mosterd)Extensief, geen najaarsbewerking, wintergewas gele mosterd, inzaai bieten (doorzaai)
Systeem H (extensief, stro)Extensief, geen najaarsbewerking, winterbedekking stro, inzaai bieten (doorzaai)

Uit proeven met doorzaai in winterrogge bleek dat met de zaairijenfrees op lössgrond een prima zaaibed werd verkregen, maar vertoonden de bieten op de overgang van het gefreesde bovenlaagje naar de niet-gefreesde ondergrond meer vertakkingen. Deze overgang dient opgeheven te worden. Aan de Gaspardo-zaairijenfrees werd daartoe voor elk freesje een tand bevestigd die dieper dan het freesje door de grond getrokken werd.

Proefveldgegevens: pH 6,6-7,0; humus 1,8-2,1; Pw 35-50; K-HCL 16-18.
De voorvrucht bestond uit granen. In alle jaren werd (in het najaar voorafgaand aan de suikerbietenteelt) vóór bewerking met de rotorkopeg het proefveld in augustus bemest met 40 m3 runderdrijfmest. De winterrogge (100 kg per ha) en gele mosterd (18 kg per ha) werden daarna ingezaaid. In maart werd het hele proefveld (onkruid en wintergewas) doodgespoten met 4 liter Round-up per ha. Begin april werden de suikerbieten (Univers ’93, Evita ’94 en Auris ’95) gezaaid op 18 cm in de rij; eind april werden de middelste netto rijen behandeld met 5 kg Mesurolkorrels per ha om eventuele schade door slakken te voorkomen. De N-mineraal (0-60 cm) in het voorjaar bedroeg gemiddeld 20 kg N per ha; na het zaaien werd 300 kg KAS (27% N) gestrooid. De gewasbescherming werd volgens de praktijk uitgevoerd.

In 1993 werden in de maanden mei en juni door de Universiteit van Amsterdam erosiemetingen verricht in de systemen C t/m H, waarbij gebruik werd gemaakt van kunstmatige neerslag. In twee 'runs' werden op deze wijze twee hevige onweersbuien nagebootst. In 1994 en 1995 werden erosiemetingen verricht door ROC Wijnandsrade bij natuurlijke neerslag, die in deze twee jaren in meerdere kleine buitjes gevallen is. De afstroming van water en grond was daardoor in absolute zin veel geringer.

Resultaten

Afvoer van water

In tabel 1 is de gemiddelde afvoer van water weergegeven alsmede het grondverlies bij kunstma-tige neerslag in 1993 en de totale natuurlijke neerslag in 1994 en 1995. Hierbij is duidelijk te zien dat afvoer en grondverlies bij de kunstmatige (hevige) neerslag veel groter waren dan bij de (in meerdere kleine buitjes gevallen) natuurlijke neerslag.

Tabel 1. Procentuele afvoer van water en verlies van grond bij kunstmatige neerslag (twee runs) in 1993 en bij totale natuurlijke neerslag in 1994 en 1995, in verhouding tot afvoer en verlies in systeem D.
SysteemWaterafvoerGrondverlies
Run 1Run 219941995Run 1Run 219941995
C. intensief rogge747753 1125223 
D. intensief gele mosterd100100100100100100100100
E. 'intensief' stro1196820521256517118
F. extensief rogge314247 231017 
G. extensief gele mosterd946910355425640
H. extensief stro9054276167392785 
100 = l c.q. kg/m222,221,082,9947,070,841,780,00380,0022

Een extensieve grondbewerking (systemen F, G en H) gaf bij alle systemen minder afvoer van water en grond dan de intensieve bewerkingen (systemen C, D en E). Het gebruik van rogge als wintergewas gaf zowel bij een intensieve als extensieve grondbewerking (systemen C en F) een geringere afvoer van water dan het gebruik van gele mosterd als wintergewas (systemen D en G). Ook het extensieve grondbewerkingssysteem met toepassing van stro (systeem H) gaf in vergelijking tot het intensief bewerkte systeem, waarbij in het najaar een bewerking met een ganzevoet (systeem E) werd uitgevoerd, een geringere afvoer van water. In het algemeen werd de minste afvoer van water gemeten bij systeem F en de meeste afvoer bij systeem D.

Grondverlies

Het systeem D (intensief, mosterd) gaf overwegend het meeste grondverlies. Met name de extensieve systemen lieten minder grondverlies zien. Het grondverlies van systeem H (geen najaarsbewerking met ganzevoet) was geringer dan van systeem E, waarbij in het najaar wel een bewerking met een ganzevoet werd uitgevoerd. In het algemeen werd bij het systeem F (extensief, rogge) het minste grondverlies gemeten. Voor het grondverlies geldt dat ongeacht het type gewasrest (rogge, mosterd of stro) er bij een extensieve stoppelbewerking een geringer grondverlies optrad dan bij een intensieve stoppelbewerking.

Suikerbieten

Op 1 november 1993 (WR754) werd de proef machinaal gerooid, waarbij per abuis acht van de 24 netto-veldjes werden gerooid zonder dat hiervan opbrengst en kwaliteit werden bepaald.
In 1994 (WR775) werd de proef op 26 oktober gerooid; in 1995 (WR793) was de stand van de bieten door meerdere factoren dusdanig slecht dat een opbrengstbepaling niet zinvol werd geacht. De objecten A, B en C lagen in 1995 (WR794) op een ander perceel waarvan wel opbrengsten zijn bepaald.
In tabel 2 zijn de gemiddelde opbrengst- en kwaliteitscijfers en plantaantallen weergegeven van de suikerbieten in deze erosieproeven over de oogstjaren 1993 tot en met 1995.

Tabel 2. Gemiddelde opbrengst- en kwaliteitscijfers en plantaantallen van de bieten in de erosieproeven nabij Wijnandsrade (WR754, 775 en 794) over 1993-1995.
ObjectWortelopbrengst (ton/ha)Suikergehalte (%)WIGrondtarra (%)Planten * 1.000/ha
A. intensief, rogge, frees + T73,017,990,213,176,4
B. intensief, rogge, frees72,518,190,613,081,2
C. intensief, rogge70,917,889,911,768,4
D. intensief, gele mosterd71,217,489,615,676,9
E. ‘intensief’, stro65,117,689,612,372,2
F. extensief, rogge66,617,989,710,864,2
G. extensief, gele mosterd64,917,689,512,061,5
H. extensief, stro62,917,789,511,268,2

Aangezien er alleen van 1994 volledige gegevens beschikbaar zijn, kan er geen statistische onderbouwing gegeven worden van de gemiddelden over de jaren. Over de objecten A, B en C waren meer gegevens beschikbaar, maar de verschillen in opbrengst en kwaliteit bleken niet significant te zijn en de verschillen in grondtarrapercentage waren hoofdzakelijk terug te voeren op verschillen in plantdichtheid. Tussen de objecten A, B en C werd geen verschil in de mate van vertakking van de bieten geconstateerd (gegevens zijn hier niet weergegeven). Er waren geen aantoonbare verschillen in opkomstsnelheid. Bij het zaaien van de bieten met de zaairijenfrees met tanden bleek dat de rogge zich rond deze tanden wikkelde, waardoor bij het zaaien problemen optraden. De tand (omwikkeld met rogge) duwde grond uit de zaairij, waardoor het zaaivoortje dieper kwam te liggen dan de onbewerkte grond. De kans op erosie wordt hierdoor sterk vergroot, omdat het zaaivoortje dan als goot gaat fungeren. Om deze kans te verminderen, zou er losse grond weer terug op het zaaivoortje gebracht moeten worden, zodat deze hoger komt te liggen dan de onbewerkte grond.
De verschillen tussen de andere objecten zijn te klein om daar, bij gebrek aan een statistische onderbouwing, een waardeoordeel aan te geven. Wel lijkt de trend aanwezig dat een extensieve benadering, waarbij bietenzaad in een onbewerkte grond wordt gebracht, een lager plantaantal en een lagere opbrengst tot gevolg heeft.
De ontwikkeling van het wintergewas werd in november vastgesteld door middel van een opbrengstbepaling aan de bovengrondse massa. Op dat moment stond er gemiddeld 1,5 ton droge stof aan rogge en 1,6 ton droge stof aan gele mosterd per ha.
De veronkruiding (begin maart) door opslag van granen, muur en kleefkruid was duidelijk het minst bij de intensief bewerkte systemen (A t/m D) en bij systeem F. Eind april bleek er veel graanopslag voor te komen in de systemen E t/m H, waarbij H duidelijk het zwaarst bezet was.

Conclusies

Uit het onderzoek kwam naar voren dat een extensieve stoppelbewerking watererosie beter kon beperken dan een intensieve stoppelbewerking. Grondverlies werd het beste beperkt door het extensieve systeem met rogge als wintergewas in te zaaien.
De extensieve benadering (minimale grondbewerking met rogge, stro of gele mosterd) lijkt echter voor de opbrengst van suikerbieten minder gunstig te zijn. De onbewerkte grond blijkt met name een handicap voor de opkomst, wat resulteert in een lager plantaantal. De onkruid- en graanopslagbestrijding vraagt in een extensieve benadering extra aandacht.
Het zaairijenfreesje gaf een iets betere opbrengst dan directzaai, maar montage van een tand voor het freesje, om de kans op vertakking van de bieten te verminderen, bleek geen verbetering op te leveren. Uit het oogpunt van erosiebestrijding bleek de tand ook een negatieve uitwerking te hebben, doordat de zaairij dieper kwam te liggen dan de onbewerkte grond.