Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-07-2006

Effect van Moddus bij wintertarwerassen

Bij de teelt van tarwe is het zeer belangrijk dat het gewas tot aan de oogst overeind blijft staan. Het optreden van legering kan negatieve gevolgen hebben voor zowel de korrelopbrengst als de korrelkwaliteit. Bovendien neemt de oogstsnelheid af en de oogstkosten toe. Ook de kwaliteit en daarmee de verkoopbaarheid van het stro neemt af.
Moddus heeft aangetoond de strostevigheid van wintertarwe duidelijk te kunnen verbeteren, wat de opbrengst en oogstzekerheid ten goede komt. De huidige wintertarwerassen verschillen echter sterk in gewaslengte en stevigheid en uit onderzoek is gebleken dat niet alle rassen gelijk reageren op de toepassing van Moddus.

Hoewel de gebruikte rassen in het onderzoek verschilden in lengte en stevigheid is er echter in dit onderzoek geen enkele aanwijzing gevonden dat ze bij de toepassing van groeiregulatoren op een verschillende manier behandeld moeten worden om tot het beste resultaat te komen.
Bij stevige rassen is één bespuiting voldoende en kan gekozen worden voor een voordelige uitvoering (alleen CCC). Bij lange en minder stevige rassen zijn er twee bespuitingen nodig om het gewas tot aan het eind overeind te houden; de beste keuze lijkt hier een combinatie van CCC en Moddus.

Proefopzet

Door PPO is, in opdracht van het HPA, onderzoek uitgevoerd om een rasspecifiek advies voor het gebruik van Moddus in de teelt van wintertarwe te ontwikkelen. In de periode 2003 t/m 2005 zijn hiervoor veldproeven uitgevoerd op het PPO-proefbedrijf in Lelystad en op proefboerderij Ebelsheerd. In deze proeven zijn telkens de vijf belangrijkste wintertarwerassen uitgezaaid waarop 5-6 verschillende strategieën met groeiregulatoren zijn uitgevoerd.
Gewaslengte, stevigheid, korrelopbrengst, korrelgewicht en hectolitergewicht zijn per veldje vastgelegd om het effect van Moddus en CCC na te gaan.

Resultaten

Het effect van Moddus en CCC op de gewaslengte bleef bij alle rassen beperkt tot gemiddeld enkele centimeters. De grootste verkorting (gemiddeld 6 cm) trad op bij object B2 (0,5 CCC + 0,25 Moddus, laat), de minste verkorting (2 cm) bij object B4 (0,25 Moddus, laat). Het effect van de bespuitingen op de gewaslengte was niet betrouwbaar verschillend bij de diverse rassen.
Legering trad vooral op bij de rassen Residence en Tataros. De mate waarin varieerde sterk van jaar tot jaar en van proefplaats tot proefplaats. In de meeste gevallen konden de behandelingen B2 (0,5 CCC + 0,25 Moddus, laat) en B5 (0,5 CCC, vroeg + 0,25 Moddus, laat) het optreden van legering grotendeels voorkomen. Ook de bespuitingen B1 (0,5 CCC, vroeg + 0,5 CCC, laat) en B3 (0,25 Moddus, vroeg + 0,25 Moddus, laat) hadden gemiddeld een positief effect op de stevigheid.
Bij de meest legeringsgevoelige rassen was er een duidelijk verband tussen de mate van legering en de opbrengstderving. In individuele gevallen liep de schade door legering op tot 27% bij Residence, 17% bij Tataros en 13% bij Drifter. De meeropbrengst door groeiregulatie bleef gemiddeld over de 6 proeven echter beperkt tot 150-450 kg per ha (afhankelijk van de behandeling).
Alleen object B4 (0,25 Moddus, laat) liet geen significante meeropbrengst zien t.o.v. het onbehandelde object. De overige behandelingen hadden wel een meeropbrengst tot gevolg; de onderlinge verschillen tussen B1, B2, B3 en B5 waren klein en niet significant.
Gemiddeld over de drie onderzoeksjaren kon er geen effect worden vastgesteld van de behandelingen op het duizendkorrelgewicht en het hectolitergewicht. Slechts in één van de zes proeven was er een positief effect aanwezig van groeiregulatie op het dkg en het hlg.
Wanneer behalve de middelenkosten ook de kosten voor spuiten worden meegerekend leverde groeiregulatie alleen bij Residence (objecten B1-B2-B5) en Tataros (objecten B2-B5) een financieel voordeel op. Bij alle andere rassen en toepassingen kostte groeiregulatie uiteindelijk geld.

Conclusies

Hoewel de gebruikte rassen in het onderzoek verschilden in lengte en stevigheid is er geen enkele aanwijzing gevonden dat ze bij de toepassing van groeiregulatoren op een verschillende manier behandeld moeten worden om tot het beste resultaat te komen.
De verschillen tussen de behandelingen waren beperkt. Bij alle rassen bleek een toepassing van 0,5 CCC in DC 31 + 0,25 Moddus in DC32/33 (object B5) het beste resultaat te geven. Maar ook 0,5 CCC + 0,25 Moddus in DC 32/33 (object B2), of 0,5 CCC in DC 31 + 0,5 CCC in DC 32/33 (object B1) of 0,25 Moddus in DC 31 + 0,25 Moddus in DC 32/33 (object B3) gaven een goed (financieel) resultaat.
Hiermee lijken beide middelen (CCC en Moddus), in de gebruikte doseringen, even goed te gebruiken, en elkaar aan te kunnen vullen en/of uit te kunnen wisselen.
Hoewel gemiddeld genomen de kosten van groeiregulatie in het onderzoek bij de meeste rassen nauwelijks terugverdiend werden, is het niet aan te bevelen groeiregulatie achterwege te laten. De kosten van een bespuiting met een groeiregulator zijn relatief beperkt, terwijl de gevolgen van legering voor korrelopbrengst, korrelkwaliteit en oogstkosten in individuele gevallen ernstig kunnen zijn.
Afhankelijk van weersomstandigheden en gewasontwikkeling kan gekozen worden uit de beide middelen en voor één of twee bespuitingen. Bij stevige rassen als Bristol is één bespuiting voldoende en kan gekozen worden voor een voordelige uitvoering (alleen CCC). Bij lange en minder stevige rassen als Residence zijn er twee bespuitingen nodig om het gewas tot aan het eind overeind te houden; de beste keuze lijkt hier een combinatie van CCC en Moddus.