Publicatie datum: 08-08-2012
Effect van bietenrassen en gebruik van granulaat op aantasting van suikerbieten door het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci)
Doel van deze proef (in opdracht van en uitgevoerd door IRS) was het onderzoeken van het effect van bietenrassen en het gebruik van granulaat op aantasting van suikerbieten door het stengelaaltje Ditylenchus dipsaci.
Er was een duidelijk effect van het ras op de hoeveelheid aangetaste (ziekteklassen 2 tot en met 7) en rotte (ziekteklassen 5 tot en met 7) bieten. De rassen I015, I023, Theresa KWS en Pauletta hadden het hoogste percentage aangetaste bieten. De rassen I015, I023, Theresa KWS en Annalisa hadden het hoogste percentage rotte bieten als gevolg van het stengelaaltje. De rassen Shakira, I022, I025, I027, I028, I029, I032, M022, Heracles en Syncro hadden het laagste percentage aangetaste bieten.
Het is echter onduidelijk of deze resultaten zomaar zijn te vertalen naar een praktijkadvies, omdat er bij het stengelaaltje diverse rassen bestaan met allemaal een verschillende waardplantenreeks. Het kan dus zijn dat de verschillende bietenrassen anders reageren op de diverse stengelaaltjesrassen.
Inleiding
De laatste jaren ontvangt het IRS steeds meer monsters voor onderzoek in suikerbieten. Ook uit Duits onderzoek blijkt dat er een toename is. Zij ervaren vooral in het Rheinland de laatste jaren een stijging van het aantal schadegevallen. De vraag is echter of het probleem groeit of dat het zo lijkt omdat meer telers er voor uitkomen dat ze stengelaaltjes in bieten hebben.
Leipertz en Valder hebben onderzoek gedaan naar het aantal rotte bieten veroorzaakt door het stengelaaltje in diverse bietenrassen. Hieruit bleek dat er duidelijke rasverschillen zijn. Om dit voor de Nederlandse situatie na te gaan is in 2006 een rassenproef met en zonder granulaat aangelegd. Tussen het uitvoeren van het onderzoek en het verschijnen van dit verslag is het aantal monsters met stengelaaltjes toegenomen. In 2009 en 2010 kwamen respectievelijk negen en vijf monsters met stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) bij IRS Diagnostiek voor onderzoek binnen.
Symptomen van het stengelaaltje
Symptomen veroorzaakt door stengelaaltjes zijn soms al vroeg in het voorjaar waar te nemen. Als ze vroeg in het seizoen de plant binnendringen, veroorzaken ze gedraaide bladstelen en gezwollen en misvormde bladeren (afbeelding 2). Deze schade is eenvoudig te verwarren met verkleving en misvorming door herbicidenschade, zoals door bijvoorbeeld ethofumesaat.
Veel vaker zijn de symptomen pas in het najaar waar te nemen. In de meeste gevallen worden ze pas opgemerkt als de bieten rot aan de hoop liggen. Het stengelaaltje veroorzaakt namelijk koprot. In het begin is dit te herkennen aan de verticale groeischeurtjes in de kop (afbeelding 3). Er zijn dan vaak bruinachtige vlekken zichtbaar, die zich vrij snel kunnen ontwikkelen tot grote kurkachtige vlekken (afbeelding 4) en later rotte bieten (afbeelding 5). Bij het schillen van bieten met groeischeurtjes en kurkachtige vlekken zijn typische plekjes zichtbaar (afbeelding 6).
Achtergrondinformatie
De achtergrondinformatie is tot stand gekomen door de informatie uit de brochure ‘Aaltjesmanagement in de akkerbouw’ van het Actieplan Aaltjesbeheersing.
Stengelaaltjes verkeren het grootste deel van hun leven bovengronds in de plant. Niet alleen stengels, maar ook bloemknoppen en bladscheden zijn favoriete verblijfsplaatsen van dit aaltje. De levenscyclus is bij 15°C in drie weken rond. Het vrouwtje legt per generatie tot wel 500 eieren. De minimumtemperatuur voor het leggen van eieren ligt tussen de 1°C en 5°C. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat zeer lage besmettingsniveaus gedurende het groeiseizoen oplopen tot zware besmettingen en deze leiden tot problemen met de groei. Vooral bij koud en vochtig weer worden de plekken steeds groter. Tijdens de bewaring gaat de aantasting door. Jonge stengelaaltjes kunnen vele jaren overleven, zowel in de grond als op plantmateriaal en in zaad.
Stengelaaltjes kunnen in principe op alle grondsoorten voorkomen. Vanwege deze lange overleving vormen ze vaker een probleem op zware gronden. De overleving is op zware grond lan-ger dan op de zandgronden. In klei met meer dan 30% afslibbaar kunnen de stengelaaltjes het meer dan tien jaar zonder waardplant uithouden. Er zijn meer dan 20 verschillende rassen van het stengelaaltje bekend met kleine verschillen in waardplantreeks. Eén van deze rassen is het uien/roggeras. Deze wordt voor de Nederlandse akkerbouw als belangrijkste gezien. In de tuinbouw zijn dat andere rassen. Uiterlijk zijn de rassen niet van elkaar te onderscheiden. De lange overleving en de moeilijkheden bij de identificatie maken een concrete advisering op het gebied vruchtwisseling praktisch onmogelijk.
Onderzoek
Perceelsgegevens
Bij een teler op Noord-Beveland zijn in 2006 twee proefvelden aangelegd op twee verschillende percelen. Op beide percelen zijn ver voor het zaaien (10-12-2005) grondmonsters genomen en geanalyseerd. In perceel I bevonden zich 396 stengelaaltjes per 1.000 ml grond en in perceel II 21 aaltjes per 1.000 ml grond. Het percentage slib was respectievelijk 35 en 37. Het humuspercentage was respectievelijk 2,2 en 2,1. De voorvruchten van beide percelen staan vermeld in tabel 1.
voorvruchten | ||
perceel I* | perceel II* | |
2005 | suikerbieten (-) | Engels raaigras (•) |
2004 | wintertarwe (•) | Engels raaigras (•) |
2003 | consumptieaardappelen (••) | consumptieaardappelen (••) |
2002 | plantuien (•••) | wintertarwe (•) |
2001 | suikerbieten (-) | zaaiuien (•••) |
* De symbolen achter de gewassen geven de mate van vermeerdering aan volgens het aaltjeswaardplant-schema (www.aaltjesschema.nl). (-) = geen vermeerdering, (•) = weinig vermeerdering, (••) = matige vermeerdering en (•••) = sterke vermeerdering.
Proefopzet
Beide proefvelden met éénrijige veldjes in vier (perceel I) of zes (perceel II) herhalingen zijn gezaaid op 23-03-2006. De veldjes waren netto 10 meter lang en 0,5 meter breed. Op 26-10-2006 zijn alle veldjes handmatig gerooid en in het zwad beoordeeld op aantasting door het stengelaaltje op basis van een schaal van 0 tot 7 (tabel 2), afgeleid van de Earl Ruppel schaal. Als bieten voor meer dan 50% zijn aangetast (klasse 5 tot en met 7) zijn ze rot en niet meer leverbaar aan de fabriek. De gegevens zijn geanalyseerd met ANOVA in het programma Genstat en getoetst bij 5% betrouwbaarheid.
waardering | omschrijving |
0 | niet aangetast |
1 | 0-1% van het oppervlakte aangetast |
2 | 2-5% van het oppervlakte aangetast |
3 | 6-25% van het oppervlakte aangetast |
4 | 26-50% van het oppervlakte aangetast |
5 | 51-75% van het oppervlakte aangetast |
6 | 76-99% van het oppervlakte aangetast |
7 | 100% aangetast (volledig rot) |
Resultaten
In figuur 1 en 2 zijn de resultaten te zien van het proefveld. De rassen reageerden verschillend op het gebruik van Vydate (interactie (lsd1 = 4,2). Het percentage rotte bieten (ziekteklasse 5-7) was bij de rassen I015, I023, Theresa KWS en Annalisa zonder Vydate hoger dan met Vydate, maar het was ook hoger dan bij alle andere rassen met en zonder Vydate (figuur 1). Alleen bij de rassen I023, Theresa KWS en Annalisa was het percentage rotte bieten hoger dan 10, de grens waarboven de suikerfabriek bieten niet meer accepteert.
In figuur 2 zijn de percentages bieten weergegeven voor de verschillende rassen met en zonder Vydate die meer dan 1% aangetaste bieten hebben (ziekteklasse 2 tot en met 7). De rassen reageerden niet verschillend op het gebruik van Vydate (geen interactie; p2 = 0,272). Alleen bij de rassen I015, I021, I023, I030, I031, I032, Theresa KWS en Annalisa leidde het gebruik van Vydate tot een lagere aantasting. Hoewel er geen interactie was, was er wel een effect van rassen (p2<0,001; lsd1 = 16,5; figuur 3) en een effect van het gebruik van Vydate (p2<0,001; lsd1 = 5,1). Vydate reduceerde het percentage aangetaste bieten (ziekteklasse 2 tot en met 7) gemiddeld over alle rassen van 43,9 naar 22,4 en het percentage rotte bieten (ziekteklasse 5 tot en met 7) van 3,5 naar 0,3. De rassen I015, I023, Theresa KWS en Pauletta hadden gemiddeld (met en zonder Vydate) het hoogste percentage bieten in de ziekteklasse 2 tot en met 7 (figuur 3). De rassen Shakira, I022, I025, I027, I028, I029, I032, M022, Heracles en Syncro hadden het laagste percentage in deze ziekteklassen.
Verschillende letters (a, b enzovoort) in de figuur duiden op significante verschillen (lsd1 interactie = 4,2).
*Geeft aan dat er bij dit ras een significant verschil is tussen wel en geen gebruik van Vydate. (lsd1 interactie ras×Vydate = 23,3 (niet significant); lsd1 ras = 16,5; lsd1 Vydate = 5,1).
Verschillende letters (a, b enzovoort) in de figuur duiden op significante verschillen (lsd1 = 16,5).
Discussie en conclusie
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er zowel een effect is van het ras als van het gebruik van Vydate op aantasting door het stengelaaltje. Dat er een verschil in aantasting bij diverse rassen is, blijkt ook uit meerdere Duitse onderzoeken. Het is echter onduidelijk of deze resultaten zomaar zijn te vertalen naar een praktijkadvies, omdat er bij het stengelaaltje diverse rassen bestaan, die allemaal een verschillende waardplantenreeks hebben. Het kan dus zo zijn dat de verschillende stengelaaltjesrassen ook anders reageren op de diverse bietenrassen. Het is op dit moment nog niet mogelijk in laboratoria onderscheid te maken tussen deze stengelaaltjesrassen. Bij het Productschap Akkerbouw wordt momenteel bekeken of er meer onderzoek kan worden gedaan aan het stengelaaltje. Ook Schomaker, Van Beers et al. en Sturhan et al. geven aan dat aanvullend onderzoek naar het stengelaaltje nodig is.
Op het proefveld waar 396 stengelaaltjes bij de bemonstering waren aangetroffen, reduceerde Vydate het percentage aangetaste bieten (>1% aangetast) over alle rassen van 43,9 naar 22,4 en het percentage rotte bieten (>50% aangetast) van 3,5 naar 0,3. Op het proefveld met 21 aaltjes per 1.000 ml grond had het toevoegen van Vydate geen enkel effect, omdat daar ook in de objecten zonder Vydate geen aangetaste bieten zijn aangetroffen. Leipertz en Valder concluderen uit hun onderzoek dat het effect van granulaten afhankelijk is van de weersomstandigheden en van het jaar. In 2003 zagen zij wel een positief effect, maar later niet meer. Omdat het gebruik van granulaten duur is, is het advies aan telers om de plaatsen waar aantasting van stengelaaltjes wordt waargenomen (bijvoorbeeld kroef in uien, rotte bieten of aantasting in aardappelen door het stengelaaltje) te markeren en alleen op deze plaatsen granulaat toe te passen in de zaaivoor bij het zaaien van bieten.
Er is in bieten niets bekend over een schadedrempel voor het stengelaaltje Ditylenchus dipsaci. Seinhorst meldde dat er bij tien stengelaaltjes per 500 gram grond al behoorlijke schade in diverse gewassen kon optreden. Op het proefveld in bieten waar bij de bemonstering 21 stengelaaltjes per 1.000 ml grond werden aangetroffen, is in dit onderzoek geen aantasting waargenomen. Op het proefveld met 396 aaltjes per 1.000 ml was in het meest aangetaste ras ruim 23% van de bieten rot. Leipertz en Valder geven in hun onderzoek aan dat de mate van aantasting ook afhankelijk is van het zaaitijdstip. Hoe eerder gezaaid, hoe groter de te verwachten schade. Dit komt waarschijnlijk, omdat het bij later zaaien iets droger is, waardoor dit aaltje minder mobiel is en dus voor minder schade zorgt. Echter, zij concluderen ook dat met later zaaien de financiële opbrengst dermate achteruit gaat, dat het voor een teler in de meeste gevallen per saldo niet aantrekkelijk is om later te zaaien.