Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 08-04-2008

Effect van bestrijding van de tarwegalmug op aarfusarium in wintertarwe

De laatste jaren komen tarwegalmuggen in steeds grotere mate voor in Noordoost-Groningen, een gebied waar veel tarwe verbouwd wordt. De larven van dit insect voeden op de zich ontwikkelende aren, waardoor deze beschadigd worden. Belangrijker is wellicht dat de aantasting door de galmug een invalspoort kan vormen voor schimmels als aarfusarium. Dit brengt risico's met zich mee in verband met de vorming van mycotoxinen als DON door deze schimmels, waardoor partijen graan afgekeurd kunnen worden.

Op verzoek van het PA is in 2004 onderzoek gestart, waarbij gekeken werd naar de relatie tussen de tarwegalmug en fusariumaantasting en DON-gehalte. Uit het onderzoek blijkt dat het bestrijden van de tarwegalmug/bladluis leidt tot minder aarfusarium. Bij het DON-gehalte werd geen eenduidig resultaat gevonden.

Inleiding

Uit de praktijk kwamen signalen dat, naast andere factoren, insecten mogelijk een rol spelen bij de besmetting van de aren door aarfusarium. Tarwegalmuggen (ook wel aargalmuggen genoemd) prikken de aar aan en vormen zo beschadigingen die een invalspoort kunnen zijn voor de fusariumschimmel. In de literatuur wordt vermeld dat tarwegalmuggen ook actief sporen van de schimmel kunnen verspreiden. Bekend zijn de gele tarwegalmug (Contarinia tritici ) en de oranje tarwegalmug (Sitodiplosis mosellana).
De mate van fusarium-aantasting wordt met name bepaald door de weersomstandigheden vlak vóór én tijdens de bloei. Veel regen of nachten met veel dauw in die periode bevorderen de aantasting van de aar. Echter, het is ook belangrijk dat het in de periode vóór de bloei ook regelmatig regent. Zo kan de schimmel zich uitbreiden en daardoor neemt de ziektedruk toe.

Onderzoek

In 2004 is onderzoek gestart waarbij gekeken werd naar het effect van de bestrijding van de tarwegalmug op de mate van aarfusarium. Het onderzoek is uitgevoerd op 5 praktijkpercelen in Noordoost-Groningen. Op deze percelen werden twee spuitvensters aangelegd. In 1 spuitvenster werd de tarwegalmug bestreden door in gewasstadium EC51-59 twee keer met Karate (50 g/l lambda-cyhalothrin) te spuiten. In het andere spuitvenster werd niet gespoten tegen de tarwegalmug.
Voor en na deze bespuitingen werd in beide spuitvensters het aantal tarwegalmuggen geteld. De muggen werden gevangen met vangbakken. Daarnaast werd de mate van aarfusarium beoordeeld en werd na de oogst het DON-gehalte van de korrels bepaald.
Omdat in 2004 door de praktijk geopperd werd dat luizen mogelijk ook een rol spelen in besmetting met fusarium – ook luizen prikken het gewas immers aan –, is besloten dit vanaf 2005 na te gaan. In 2005 t/m 2007 bestond het spuitvenster dan ook uit drie gelijke delen. In de eerste twee delen vond de bestrijding plaats zoals in 2004. In het derde deel werd er met Pirimor gespoten (pirimicarb 50%). Pirimor is een selectief luizenmiddel. Een gelijk effect van Karate en Pirimor zou wijzen op aantasting door luizen; verschillen tussen beide behandelingen zouden toe te schrijven zijn aan de invloed van tarwegalmug.

Afbeeldingen 1 en 2. De oranje (links) en gele (rechts) tarwegalmug.

Resultaten

2004

Tot eind mei kwam de gele tarwegalmug niet voor. Begin juni werd op één locatie een enorm aantal gevonden. De hoeveelheid gele tarwegalmuggen nam daarna vrij snel weer af . Op de ander locaties werden begin juni enkele gele tarwegalmuggen gevangen.
Vanaf het begin mei werden op alle locaties oranje tarwegalmuggen gevangen (figuur 1).

Figuur 1. Aantal gevangen oranje tarwegalmuggen per locatie in 2004.

In 2004 was het vóór en in de periode van de bloei erg droog. De ziektedruk was hierdoor ook laag wat resulteerde in een lage aantasting van de aar en een laag DON-gehalte van de korrels (tabel 1).

Tabel 1. Percentage aaraantasting door fusarium en het DON-gehalte van de graankorrels (gemiddelde van 5 percelen).
ObjectAarfusarium-aantasting (%)DON-gehalte (ppm)
Onbehandeld0,190,14
Behandeld0,110,16

2005

Tot eind mei werden er van beide soorten tarwegalmuggen geen in de vangbakken aangetroffen. Vanaf begin juni zijn er van de oranje galmug, met name op locatie 1 enkele tientallen gevonden met een piek in de derde week van juni (figuur 2). Bij de gele galmug werd er een piek in de vangst aangetroffen op 9 juni. Na deze datum nam de hoeveelheid tarwegalmuggen weer af.

Figuur 2. Aantal gevangen oranje tarwegalmuggen per locatie in 2005.

In 2005 was het wederom droog in de periode voor en tijdens de bloei van de wintertarwe. Daardoor kwam er erg weinig aaraantasting door fusarium voor (tabel 2). Ondanks de lage mate van aantasting, was er toch een betrouwbaar verschil tussen de behandelingen en onbehandeld. Ook in het DON-gehalte was er een betrouwbaar verschil. Onderling verschil tussen de behandelingen werd niet waargenomen. Dit suggereert dat de bestrijding van luizen meer effect heeft op de fusariumaantasting dan de bestrijding van tarwegalmug.

Tabel 2. Percentage aaraantasting door fusarium en het DON-gehalte van de graankorrels (gemiddelde van 5 percelen).
ObjectAarfusarium-aantasting (%)DON-gehalte (ppm)
Onbehandeld0,240,18
Behandeld (Karate)0,070,08
Behandeld (Primor)0,060,09
F. prob0,0420,075
LSD0,150,09

2006

Op locatie 1 werden de hoogste aantallen tarwegalmuggen gevangen, gevolgd door locatie 5 (figuur 3). In deze percelen werden twee pieken in de vlucht waargenomen, in de overige percelen (met lagere aantallen muggen) slechts één piek. De piek(en) viel(en) wel in alle percelen op hetzelfde moment. De eerste piek viel samen met de eerste tropische dagen (minstens 30°C) in 2006, voor de tweede (locatie 1 en 5) is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen. Het was de hele maand juni vrijwel droog.
De piek in de vangsten van de gele tarwegalmug lag op een verschillend tijdstip voor de meeste percelen. De gevangen aantallen muggen lagen echter erg laag, met een maximum van vier.
Er kon bij geen van de waarnemingen een betrouwbaar bestrijdingseffect op de aantallen gevangen tarwegalmuggen worden gevonden, van zowel behandeling met Karate als Pirimor (er werden geen luizen waargenomen).

Figuur 3. Aantal gevangen oranje tarwegalmuggen per locatie in 2006.

In 2006 was het vóór en in de periode van de bloei erg droog en warm. De ziektedruk was hierdoor ook laag wat resulteerde in een lage aantasting van de aar en statistische verschillen waren niet aanwezig (tabel 3).

Tabel 3. Percentage aaraantasting door fusarium en het DON-gehalte van de graankorrels (gemiddelde van 5 percelen).
ObjectAarfusarium-aantasting (%)DON-gehalte (ppm)
Onbehandeld0,11< 0,1
Behandeld (Karate)0,07< 0,1
Behandeld (Primor)0,01< 0,1
F. prob0,51
LSD0,21

2007

De totale aantallen gevangen oranje tarwegalmuggen in de signaleringsperiode met de gele vangbakken waren zeer laag. In perceel 1 werden de hoogste aantallen tarwegalmuggen gevangen, maar nooit meer dan 15 per bemonsteringsdatum (figuur 4). Er werd geen piek in de vangsten gevonden in de signaleringsperiode (de voor het gewas gevoelige periode). Wel was er (mogelijk) voor aanvang van de signalering al een piek, evenals na afloop ervan.
Er kon bij geen van de waarnemingen een betrouwbaar bestrijdingseffect op de aantallen gevangen tarwegalmuggen worden gevonden, van zowel behandeling met Karate als Pirimor. Dit geldt zowel voor de absolute aantallen gevangen muggen als voor het relatieve percentage gevangen muggen ten opzichte van de onbehandelde plots. De gevangen aantallen muggen waren zeer laag.
Er werden geen luizen gevonden in de proef.

Figuur 4. Aantal gevangen oranje tarwegalmuggen per locatie in 2007.

In 2007 waren de weersomstandigheden voor en tijdens de bloei gunstig voor fusarium. De mate van aaraantasting bleef ondanks dat wat aan de lage kant (tabel 4). De aantasting van de aren was na een bespuiting met Karate of Pirimor gemiddeld lager dan in de onbehandelde velden. Echter, de verschillen waren statistisch niet betrouwbaar, mede door de variatie tussen de percelen.
Het DON-gehalte was gemiddeld het laagst bij de velden die bespoten waren met Karate. Gemiddeld was het DON-gehalte bij de velden die waren bespoten met Pirimor gelijk aan onbehandeld. De verschillen tussen de behandelingen waren statistisch niet betrouwbaar.

Tabel 4. Percentage aantasting van de aar door fusarium en het DON-gehalte van de graankorrels (gemiddelde van 5 percelen), 2007.
ObjectAarfusarium-aantasting (%)DON-gehalte (ppm)
Onbehandeld0,571,43
Behandeld (Karate)0,360,98
Behandeld (Primor)0,321,51
F. prob (0,05)0,2070,407
LSD0,320,93

Conclusies

  • In drie van de vier onderzoeksjaren (2004 t/m 2006) waren de omstandigheden voor ontwikkeling van aarfusarium (zeer) ongunstig. Hoewel de omstandigheden voor aarfusarium in 2007 gunstig waren, werden in dat jaar zeer weinig tarwegalmuggen gevangen tijdens de gevoelige periode (EC 51-59).
  • Gewasbespuitingen met Karate of Pirimor resulteren niet in een verlaging van de aantallen gevangen muggen. Dit geldt zowel voor gele als oranje tarwegalmug.
  • Twee gewasbespuitingen met Karate in gewasstadium (EC51-59) verlaagt de mate van fusariumaantasting, maar verlaging van het DON-gehalte was niet betrouwbaar.
  • Twee behandelingen met Pirimor geven eveneens een betrouwbare verlaging van het percentage fusariumaantasting van de aar in vergelijking met onbehandeld. De bespuitingen met Pirimor hadden geen invloed op het DON-gehalte.