Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-10-2006

Economische evaluatie van het vruchtwisselingsonderzoek in Noordoost-Nederland

Ter afsluiting van [INVALID URL] in het Noordoostelijk zand- en dalgrondgebied in de periode 1990 tot 2001 was er behoefte aan een bedrijfseconomische evaluatie.
Hiervoor zijn 24 representatieve vruchtwisselingscenario's doorgerekend. Uit deze berekeningen komt naar voren dat het telen van resistente aardappelrassen in een intensieve rotatie (1:2), gecombineerd met grondontsmetting (1:5) een goede strategie kan zijn voor het Noordoostelijke zand- en dalgebied.

Inleiding

Zetmeelaardappelen zijn het belangrijkste gewas voor het Noordoostelijk zand- en dalgrondgebied. In de periode 1990 - 2001 is daarom uitgebreid vruchtwisselingsonderzoek uitgevoerd op de twee proeflocaties van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving te Rolde en Valthermond. In dit onderzoek is gekeken naar vruchtwisselingseffecten en ontsmettingseffecten op de fysieke opbrengsten van de diverse rotaties en de ontwikkeling van de aaltjespopulaties. In 2004 is een PPO-rapport verschenen (K.H. Wijnholds e.a, 2004, helaas nog niet beschikbaar op Kennisakker.nl), waarmee dit onderzoek werd afgerond. Aanvullend aan het uitgevoerde technische onderzoek was er behoefte aan een bedrijfseconomische evaluatie. Immers, wat teelttechnisch de meest interessante rotatie is, hoeft financieel nog niet het meeste rendement op te leveren.

Onderzoek

Om inzicht te krijgen in de bedrijfseconomische prestaties van het uitgevoerde vruchtwisselingsonderzoek is een aantal representatieve bedrijfsopzetten doorgerekend. De bedrijfsopzetten zijn gebaseerd op de uitgangspunten, zoals deze gehanteerd zijn in het vruchtwisselingsonderzoek. In totaal zijn 24 representatieve bedrijfsopzetten geformuleerd. Binnen deze 24 bedrijfsopzetten is een verdeling gemaakt tussen zand- en dalgrond. Voor beide grondsoorten zijn drie rotaties doorgerekend. Op zandgrond zijn dit de rotaties 2:5 aardappelen, 1:2 aardappelen en 1:3 aardappelen. Op dalgrond zijn dit de rotaties 1:2, 1:3 en 1:4 aardappelen.

Voor de diverse scenario's zijn twee kengetallen berekend, te weten het bouwplansaldo en de opbrengst per 100 euro kosten. Het bouwplansaldo is een absoluut bedrag en houdt alleen rekening met de directe kosten en opbrengsten. Verschillen in directe kosten en opbrengsten zijn hiermee goed inzichtelijk te maken. Niet mogelijk is het om op basis van het bouwplansaldo bedrijven van verschillende grootte met elkaar te vergelijken. Daarom is ook de opbrengst per 100 euro kosten berekend. In dit getal zijn alle kosten en alle opbrengsten verrekend. Omdat het een bedrijfseconomische berekening is, zijn ook de rente op geïnvesteerd vermogen en een vergoeding voor de arbeid van de ondernemer meegenomen. Daarnaast is rekening gehouden met de hervormingen van het Europese Gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Figuur. Grafische weergave van het rendement van natte grondontsmetting t.o.v. granulaat voor vijf rotaties en twee bedrijfsgrootten.

Conclusies

De bedrijfseconomische analyse van het vruchtwisselingsonderzoek levert het volgende beeld op. De grootste verschillen tussen wel of niet ontsmetten vinden we bij de meest intensieve varianten. Naarmate de rotaties ruimer worden, neemt het verschil af. Bij de meest ruime rotatie, 1 op 4 op zandgrond, levert ontsmetten geen voordeel meer op. Als we kijken naar de financieel meest interessante rotaties, dan zijn dat op zowel de zand- als de dalgronden de meest intensieve, te weten de 1 op 2 rotaties waarbij ontsmet wordt. Dat betekent dat bij deze rotaties de extra kosten voor grondontsmetting ruimschoots vergoed worden door de extra gewasopbrengst en daarmee financiële opbrengst.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het telen van resistente aardappelrassen in een intensieve rotatie (1:2) gecombineerd met grondontsmetting (1:5) een goede strategie kan zijn voor het Noordoostelijke zand- en dalgebied. De functie van grondontsmetting blijkt in de loop van de tijd verschoven te zijn van de beheersing van AM naar de beheersing van vrijlevende aaltjes. Grondontsmetting dient wel ingezet te worden op basis van grondonderzoek, omdat schadelijke populaties vrijlevende aaltjes op slechts een deel van de percelen voorkomen. Alleen op deze percelen zal een grondontsmetting economisch voordeel bieden. Daarnaast is de juiste groenbemester en rassenkeuze van belang