Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-03-2002

Druppelirrigatie met brak water voor schurftbestrijding in pootaardappelen

Het onderzoek naar het effect van druppelirrigatie met brakwater voor schurftbestrijding in pootaardappelen heeft o.a. de volgende resultaten geleverd:

  • Gebruik van brakwater tijdens de periode van knolzetting en –vorming heeft geen invloed op de selecteerbaarheid van het loof en de structuur van de bouwvoor.
  • Druppelirrigatie is een uitstekende methode om het knollennest vochtig te houden, met als gevolg dat aantasting door gewone schurft sterk wordt beperkt.
  • Gebruik van brak water met een gehalte tot 2.000 Cl mg/liter ( = 3,2 gram landbouwzout/liter) is veilig.

Inleiding

Aantasting van gewone schurft ( Streptomyces scabies ) op aardappelknollen is te voorkomen of te beperken door te zorgen dat gedurende de periode van knolzetting en begin van de knolgroei de grond rondom de knollen vochtig is. Omdat schurft op knollen als een kwaliteitskenmerk wordt beschouwd, worden percelen waar schurftsporen aanwezig zijn, tijdens genoemde perioden beregend.
Het verbod in Noord-Nederland om oppervlaktewater te benutten voor beregening op aardappelen is de reden dat dit onderzoek is uitgevoerd. Nagegaan is in een drietal veldproeven of voorkomen/beperken van de schurftaantasting mogelijk is als zout bevattend (brak) water via druppelslangen in de aardappelruggen gegeven wordt.

In dit onderzoek is getracht antwoord te geven op de volgende onderzoeksvragen:

  • Welk bodemvochtgehalte na te streven om de schurftaantasting te beperken?
  • Welke zoutconcentratie in het water is nog acceptabel ten aanzien van de selecteerbaarheid van het gewas?
  • Welke zoutconcentratie in het water is nog acceptabel ten aanzien van de productie?
  • Veroorzaakt gebruik van zout bevattend water een slechtere bodemstructuur?

Proefopzet en resultaten

Het onderzoek is drie jaar (1999 t/m 2001) achtereen uitgevoerd op kalkrijke klei- en zavelgrond op de Proefboerderij "Kollumerwaard" in het Lauwersmeergebied, een jonge polder in Noord-Nederland.
In het eerste onderzoeksjaar zijn vier zoutconcentraties toegepast bij drie niveaus van bodemvocht. In het tweede jaar vier zoutconcentraties bij twee bodemvochttoestanden en in het laatste jaar concentraties van zout en zwavelzure ammoniak bij één bodemvochtniveau.

Watertoediening

Voor het toedienen van het water is gebruik gemaakt van leidingwater dat in een tank naar het proefveld werd gebracht. Daar werd het in de toevoerleidingen gepompt met een druk van 2 ato. Aan het einde van de druppelslangen is een druk gemeten van 0,5 ato. De per veldje toe te dienen hoeveelheid zout is per veldje in 20 liter water opgelost. Deze geconcentreerde oplossing is vanuit de jerrycan in de toevoerleiding geïnjecteerd. Dit gebeurde juist voor de verdeler die de 4 druppelslangen per veldje voedde. Gebruikte druppelslang: T-tape TXS 506-20-250, diameter 16 mm, afstand tussen de uitstroomopeningen 20 cm. Per toediening werd 250 liter water per veldje van 60 m2 (3 m -4 ruggen- bij 20 m lengte) gegeven.

Resultaten

Het toedienen van water via druppelslangen bovenin de aardappelruggen heeft geen tot weinig invloed gehad op totale productie aan aardappelknollen. Dit doordat de bodem waarop de aardappelen geteeld zijn voldoende vocht heeft geleverd. Wel is gebleken dat het vochtig houden van de plaats waar de knollen groeien het beste effect geven betreffende de bestrijding van de gewone schurft.

In de drie onderzoeksjaren hadden de zoutconcentraties geen gevolgen voor de totale knolproductie, maar wel voor de sorteringen. In alle drie jaren benadeelde de groter wordende zouttoevoegingen de knolzetting en -vorming. Dit uitte zich in grover worden van de partijen. Vooral in het jaar 2000 kwam het zouteffect tot uiting in afname van het totaal aantal knollen.

Een gelukkige constatering is die dat in dit onderzoek geen effecten zijn waargenomen van zout op de selecteerbaarheid van het aardappelloof. Dit betekent dat brak water bruikbaar is in de teelt van pootgoed van het ras Desiree. In hoeverre hiervoor andere rassen mogelijk wel gevoelig zijn, is onbekend.

Een ander punt dat bezwaren tegen gebruik van brak water via druppelirrigatie wegneemt, is dat geen nadelige gevolgen zijn waargenomen voor de structuur van de bouwvoor. Eventuele moeilijkheden met vochtige grond bij het rooien zijn te voorkomen door tijdig met water geven te stoppen, zodat het aardappelgewas de grond droog kan trekken.

Conclusie

  • Druppelirrigatie is een uitstekende methode om het knollennest vochtig te houden, met als gevolg dat aantasting door gewone schurft sterk wordt beperkt. De grond in het hart van de aardappelruggen mag tijdens de knolzettingsperiode niet verder indrogen dan pF 2,3 ( = 200 cm onderdruk = drukhoogte van h = -200 cm).
  • Gebruik van brak water met een gehalte tot 2.000 Cl mg/liter ( = 3,2 gram landbouwzout/liter) is veilig.
    Bij dit zoutgehalte behoort een EC van 6 à 6,5 mS/cm.
  • Bij hogere zoutconcentraties wordt de sortering zodanig beïnvloed dat de partij grover wordt.
  • Gebruik van brak water tijdens de periode van knolzetting en -vorming heeft de selecteerbaarheid van het loof niet beïnvloed.
  • Gebruik van brak water tijdens de periode van knolzetting en -vorming heeft de structuur van de bouwvoor niet beïnvloed.