Publicatie datum: 15-02-2001
Dierlijke mest van najaar naar voorjaar
Op grond die in het najaar is geploegd, kan in het voorjaar dierlijke mest worden uitgereden. In wintertarwe, zomergerst en aardappelen zijn hiermee goede resultaten geboekt. In suikerbieten vallen de resultaten op zware grond niet mee.
Onderzoek
Als de grond in het najaar wordt geploegd, is de mest bijna altijd voor het ploegen uitgereden. Onderzoek heeft echter laten zien dan uitrijden in het voorjaar ook goede mogelijkheden biedt. Omdat het afgelopen najaar vrij nat was, is er op verschillende bedrijven/percelen nog ruimte voor mest. Deze kan in een aantal gewassen in het voorjaar worden toegepast. Voor een juiste toepassing van de mest zijn daarom de resultaten beschreven van onderzoek (PPO-agv te lelystad) in de gewassen wintertarwe, zomergerst en suikerbieten. Daarnaast heeft er een demonstratie gelegen in poot- en consumptieaardappelen, waarbij de mest na het poten is toegediend.
Bij toepassing van mest in het voorjaar is er uiteraard minder ruimte voor mest in het najaar (Minas). Houdt hiermee rekening als u dit voorjaar mest wilt gaan toepassen.
Wintertarwe
Wintertarwe krijgt meestal drie stikstofgiften. Een eerste gift van 100 kg N, een tweede van 60-90 kg N en een derde gift van 40 kg N per ha. In wintertarwe is het mogelijk de eerste of tweede N-gift te vervangen door mest. Omdat het in februari of maart vaak nog te nat is om de mest uit te reijden, lukt het vaak niet de eerste N-gift met mest te geven. Het is daarom beter niet de eerste, maar de tweede N-gift met mest te geven. Om een redelijke hoeveelheid mest toe te kunnen passen, is in het onderzoek de bemestingsstrategie aangepast. De eerste N-gift werd verlaagd naar 60 kg N en de tweede gift werd verhoogd naar 100 kg werkzame N uit mest. De derde gift bleef gelijk.
De eerste N-gift werd vroeg in het voorjaar met kunstmest gegeven, zodat er bij de uitstoeling voldoende stikstof aanwezig was. De tweede N-gift werd met varkensdrijfmest gegeven. Dit gebeurde op verschillende tijdstippen:
- einde uitstoeling;
- eerste stengelknoop juist boven de grond voelbaar;
- eerste stengelknoop vrij en zichtbaar, tweede knoop voelbaar.
Uit de resultaten kwam naar voren dat er bij het uitrijden tijdens de uitstoeling weinig tot geen schade is. Uitrijden als de eerste of tweede knoop voelbaar is, gaf wel schade. Het gewas is dan te ver ontwikkeld, zodat de banden en het injectiesysteem te veel schade doen aan het gewas.
Toepassingstechniek
In het onderzoek is gewerkt met twee systemen: de sleufkouter en de zodebemester. De sleufkoutermethode gaf de minste schade. Voor de toepassing in de praktijk zijn beide systemen echter niet meer toegelaten. In Den Haag ligt nu de vraag op welke wijze de mest in tarwe mag worden uitgereden.
Conclusies wintertarwe
- Geef de eerste N-gift met kunstmest: 60 kg N per ha;
- Geef de tweede N-gift met drijfmest: 100 kg werkzame N per ha;
- Geef de mest vanaf uitstoeling tot begin schieten;
- Opbrengstderving in de sporen is 0-300 kg per ha.
Zomergerst
In het onderzoek is de mest voor het zaaien of na de opkomst toegediend. Bij de toepassing na opkomst is de mest toegediend bij begin uitstoeling.
Uit de resultaten kwam naar voren dat de toepassing na opkomst duidelijk slechter was dan de toepassing voor het zaaien. De sporen en het injectiesysteem gaven teveel gewasschade.
De toepassing van mest voor het zaaien gaf een vergelijkbare opbrengst als met kunstmest. De stikstofgift kon volledig met drijfmest worden gegeven.
In de proeven is niet gewerkt met droge pluimveemest. Deze mest is niet aan te bevelen, omdat ze te lang stikstof nalevert. De zomergerst kan dan in een laat stadium nog teveel stikstof opnemen, waardoor het eiwitgehalte te hoog kan worden.
Conclusies zomergerst
- Geef de mest kort voor het zaaien;
- Toepassen bij begin uitstoeling geeft teveel gewasschade;
- Gebruik alleen drijfmest en geen droge mest;
- Geef de volledige N-gift met drijfmest.
Suikerbieten
Het onderzoek in suikerbieten is uitgevoerd op de locatie in Lelystad en op het voormalige ROC De Kandelaar. Op de zware grond van De Kandelaar vielen de resultaten niet mee. Er was vrij snel sprake van structuurbederf, waardoor er minder planten stonden. Het tarrapercentage nam dan ook toe.
Het resultaat werd sterk bepaald door het jaar.
Op de lichtere grond in Lelystad waren de resultaten met mest in het voorjaar even goed als met kunstmest. Alleen de kwaliteit (WI) was iets lager.
Ook bij suikerbieten is de toepassing van droge pluimveemest niet aan te raden. De late werking van de stikstof zorgt voor een lager suikergehalte en een lagere WI. Hiermee daalt het financiële resultaat.
Conclusies suikerbieten
- Zware grond is minder geschikt;
- Jaarinvloeden zijn groot;
- Er is kans op extra tarra;
- Gebruik geen droge mest in het voorjaar;
- Brede machines geven minder sporen en mnder schade.
Pootaardappelen
In 2000 heeft er in Lelystad een demonstratie gelegen waar mest is toegepast na het poten van vijn pootaardappelrassen: Agria, Desirée, Nicola, Spunta en Bintje. Alle objecten lagen in enkelvoud.
De toepassing van mest na het poten is vergeleken met kunstmest. Bij de kunstmestobjecten zijn verschillende N-trappen aangelegd. Bij de mestobjecten was er één object met 16 ton varkensdrijfmest per ha en twee objecten met 13 ton effluent van zeugendrijfmest per ha. Met de varkensdrijfmest is 80 kg werkzame stikstof gegeven, met de effluenten 40 kg werkzame stikstof per ha. Bij de mestobjecten is de stikstof tot de adviesgift aangevuld. Naast het verschil in meststof is er ook gekeken naar effecten van sporen op de opbrengst en kwaliteit. In de demonstratie is gewerkt met een mesttank van 8 m3. Deze stond op smalle banden.
Uit de resultaten kwam naar voren dat per ras de opbrengst per object niet veel varieerde.
Samengevat
- Het spoor én 40 kg N minder dan het advies hadden een iets lagere opbrengst;
- De mest en de effluenten deden het even goed als kunstmest;
- Mest en effluent na het poten gaven iets meer knollen dan kunstmest;
- Het spoor leidde niet tot minder knollen.
Consumptieaardappelen
In consumptieaardappelen lagen de rassen Bildtstar, Asterix, Agria, Maritiema en Bintje. Bij de kunstmestobjecten zijn verschillende N-trappen aangelegd. Bij de mestobjecten was er één object met 50 ton varkensdrijfsmest per ha en twee objecten met 46 ton effluent per ha van twee zeugendrijfmesten. Met de varkensdrijfmest is 280 kg werkzame stikstof gegeven, met de effluenten 140 kg werkzame stikstof per ha. Bij de mestobjecten is de stikstof tot de adviesgift aangevuld. Naast het verschil in meststof is er ook gekeken naar effecten van sporen op de opbrengst en kwaliteit. Ook bij consumptieaardappelen kwam naar voren dat per ras de opbrengst per object niet veel varieerde.
Samengevat
- Mest en effluent na het poten gaven een vergelijkbare opbrengst als kunstmest;
- In grofheid waren er geen duidelijke verschillen tussen de objecten;
- De toepassing van de mestsoorten leidde niet tot meer uitval;
- Het spoor leidde niet tot meer uitval.