Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-10-2004

Chemische bestrijding van aardappelopslag in wintertarwe en snijmaïs

Voor de bestrijding van aardappelopslag zijn weinig effectieve middelen beschikbaar. Het meest effectieve en gebruikte middel is Roundup. Dit middel kan niet volvelds worden verspoten en wordt gebruikt om opslagplanten aan te stippen (o.a. in suikerbieten en zaaiuien).
De laatste jaren zijn er nieuwe werkzame stoffen voor onkruidbestrijding beschikbaar gekomen, met name in maïs en granen. In 2004 werden in veldproeven bestaande en nieuwe herbiciden in deze twee gewassen getoetst op hun werking tegen de aardappelopslag uit knollen.

Inleiding

Aardappelen zijn belangrijk voor de Nederlands akkerbouw, maar een nadeel is dat er ná de oogst vaak veel knollen op het veld achterblijven. Bij strenge vorst bevriezen deze knollen, maar een winter met strenge en vrij langdurige vorst behoort in Nederland tot de uitzonderingen. Hierdoor komen ná de winter in volggewassen vaak aardappelplanten uit knollen tot ontwikkeling en ontstaat het probleem van de “aardappelopslag”.
De aardappelplanten in een volggewas kunnen door hun snelle groei sterk concurreren met het gewas, waardoor een aanzienlijke opbrengstderving kan ontstaan. Daarnaast vermeerderen aardappelplanten ook aardappelcysteaaltjes en zijn ze een bron voor besmetting met Phythophthora infestans en andere schimmelziekten.
Om het aardappelcysteaaltje in bouwplanverband te beheersen is een snelle doding van de aardappelplanten nodig. In granen sterven de aardappelplanten ná een bestrijding echter vaak vrij traag af. Het beste bestrijdingresultaat wordt momenteel dan ook bereikt in suikerbieten. In dit gewas wordt de bestrijding meestal uitgevoerd door aanstippen van de opslagplanten met het niet-selectieve middel Roundup (of een ander middel met de werkzame stof glyfosaat). Vooral na zachte winters, waarin er weinig aardappelknollen kapotvriezen, vergt dit echter heel veel tijd.
Ook het Instituut voor Rationele Suikerproductie (IRS) doet onderzoek naar bestrijding van aardappelopslag in suikerbieten en was één van de initiatiefnemers van dit project. In overleg met het IRS is in 2002 en 2003 een keuze gemaakt van de te onderzoeken middelen. Deze zijn door PPO-AGV in kasproeven getoetst. In 2004 zijn veldproeven aangelegd in wintertarwe en snijmaïs om de meest belovende middelen in het veld te testen.

Onderzoek 2004

Het PPO-AGV heeft in 2002 in een kasproef 24 herbiciden onderzocht op effectiviteit tegen aardappelopslag. In 2003 zijn de meest effectieve middelen uit 2002 in een kasproef verder onderzocht.
Als vervolg van deze kasexperimenten werden in 2004 veldproeven in wintertarwe en snijmaïs aangelegd. In wintertarwe werden Starane, Hussar en middel A getoetst (middel A is niet toegelaten in Nederland, wel is een aanvraag tot toelating door de fabrikant ingediend).
In een veldproef met snijmaïs werden Mikado, Callisto en MaisTer getoetst. In deze proef werd als referentie Roundup in een één op vier dosering gebruikt door de planten aan te stippen. Alle middelen werden in beide proeven in één dosering meegenomen. Naast de gewassen werd een strook braak gehouden om na te kunnen gaan wat de effectiviteit van het middel tegen aardappelopslag was bij afwezigheid van een gewas. Tijdens het groeiseizoen werden de hoogte en diameter van de planten en de afsterving van het loof (groeireductie) waargenomen. In de wintertarweproef werd het loofgewicht, het gewicht van de knollen en het aantal knollen bepaald. In de snijmaïsproef werd alleen het aantal knollen en het gewicht van de knollen bepaald omdat het aardappelloof kort voor de maisoogst was afgestorven.

Resultaten

Het belangrijkste criterium voor de bestrijding van aardappelopslag is de reductie van het aantal aardappelknollen, omdat uit elke knol weer een plant kan ontstaan en tevens kan leiden tot vermeerdering van aardapelcystenaaltjes.
Vergeleken met ‘braak’ verminderde het tarwegewas zowel de loof- als de knolontwikkeling bij de aardappelen aanzienlijk. Door de herbiciden verminderde het aantal knollen en het knolgewicht nog verder. De resultaten van Hussar, Starane en middel A waren onderling goed vergelijkbaar en bij geen van deze middelen kon gesproken worden van een afdoende bestrijding, omdat er toch teveel nieuwe knollen waren gevormd.

In de snijmaïsproef gaven de middelen Mikado, Callisto en Roundup in de gebruikte doseringen de beste resultaten tegen aardappelopslag. Alleen door aanstippen met Roundup werden in het geheel geen nieuwe knollen gevormd. Bij Mikado en Callisto werden weliswaar wel nieuwe knollen gevormd, maar dit aantal was heel laag zodat van een vrij goede bestrijding gesproken kon worden. Wat betreft het aantal knollen en het knolgewicht werden geen duidelijke verschillen gevonden tussen Mikado en Callisto. MaisTer bestreed aardappelopslag onvoldoende.

Conclusies

De middelen Mikado en Callisto voldeden in snijmaïs vrij goed omdat er na toepassing van deze middelen heel weinig nieuwe knollen waren gevormd. MaisTer schoot voor de bestrijding van aardappelopslag duidelijk te kort. In wintertarwe hadden Hussar, Starane en middel A een redelijke werking tegen aardappelopslag, maar werden toch teveel nieuwe knollen gevormd.