Publicatie datum: 15-02-2003
Bewuste teeltwijze geeft meer opbrengst bij gelijke kosten
Op basis van de inzet van productiemiddelen wordt de huidige teeltwijze van wintertarwe, die gericht is op hoge korrelopbrengsten, als intensief beschouwd. In dit artikel wordt ingegaan op de teeltintensiteit en op mogelijkheden voor kostenbesparing.
Uit berekeningen blijkt dat, met uitzondering van de toegenomen stikstofgiften, de inzet van productiemiddelen (in hoeveelheid en aantal bespuitingen) nauwelijks gewijzigd is en er van een teeltintensivering nauwelijks sprake is geweest. Wel wordt er in de laatste jaren door toepassing van verminderde doseringen wat vaker gespoten.
Door aandacht en teeltkennis kunnen de kosten worden gedrukt, zonder dat dit ten koste gaat van oogstzekerheid en korrelopbrengst.
Inleiding
Door de voortgaande daling van de prijzen is de rentabiliteit van granen onder druk komen te staan. Op akkerbouwbedrijven met hakvruchten worden granen in toenemende mate beschouwd als een vruchtwisselingsgewas om de bodemstructuur, de bodemvruchtbaarheid en de bodemgezondheid in stand te houden of te verbeteren.
De kosten voor de teelt van granen bestaan grotendeels uit vaste kosten (grond, gebouwen, bedrijfsmechanisatie), die op korte termijn niet of nauwelijks te beïnvloeden zijn. In de bestaande bedrijfssituatie zal de teler een vermindering van teeltkosten moeten zoeken in de kosten die direct met de omvang van het graanareaal variëren. In feite zijn dit de teelthandelingen, die tijdens de gehele groeiperiode worden uitgevoerd; van de grondbewerking voor de inzaai tot de stoppelbewerking na de oogst. In de praktijk zijn het met name de inzet van productiemiddelen (zaaizaad, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen) die de teler direct kan beïnvloeden. Op basis van de inzet van productiemiddelen wordt de huidige teeltwijze, die gericht is op hoge korrelopbrengsten, als intensief beschouwd.
Maar wat is intensief? En zijn er mogelijkheden voor kostenbesparing?
Teeltkosten en teeltintensiteit
Door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) worden in diverse gebieden bedrijfsgegevens vastgelegd in het 'Bedrijven-Informatienet'. Als gemiddelde van het Noordelijke, het Centrale en het Zuidwestelijke kleigebied zijn de teeltkosten van de laatste 25 jaren berekend en onderverdeeld naar zaaizaad, bemesting, gewasbescherming en alle overige met de teelt variërende kosten (exclusief rente). Uit het verloop van de berekende gegevens blijkt dat de teeltkosten tot 1985 toenamen, nadien afnamen en in de laatste 10 jaren vrijwel constant zijn gebleven.
Bij wintertarwe heeft zich in de afgelopen 25 jaar een geringe stijging van de zaaizaadhoeveelheid voorgedaan. De stikstofbemesting nam echter aanzienlijk toe, van 100 kg N/ha in 1975 tot 215 kg N/ha. Door dalende meststofprijzen heeft dit maar weinig invloed op de bemestingskosten gehad. Ten aanzien van de gewasbescherming hebben zich met name grote veranderingen voltrokken in de keuze van de middelen, niet in het aantal bespuitingen. Zo werd in 1980-1985 reeds 1,8 keer tegen ziekten en 0,8 keer tegen luizen gespoten; in 1993-1997 was dit respectievelijk 1,7 en 1,0 keer. Ook de hoeveelheid middel, uitgedrukt in kg actieve stof per ha, is in de laatste jaren duidelijk verminderd.
Met uitzondering van de toegenomen stikstofgiften is de inzet van productiemiddelen (in hoeveelheid en aantal bespuitingen) nauwelijks gewijzigd en is er van een teeltintensivering nauwelijks sprake geweest. Wel wordt er in de laatste jaren door toepassing van verminderde doseringen wat vaker gespoten.
Variatie in teeltkosten
De benadering van telers over de te volgen teeltstrategie kan sterk uiteenlopen en dientengevolge tot aanzienlijke verschillen in de inzet van productiemiddelen resulteren. In het algemeen zullen de kosten hoger zijn naarmate de teler minder aandacht aan het gewas kan besteden, over minder kennis beschikt, weinig risico wil lopen en maximale opbrengsten wil bereiken. Deze verschillen in benadering maken ook dat er geen duidelijk verband zal bestaan tussen opbrengst en kosten. Dit komt ook duidelijk naar voren wanneer gegevens van telers worden vergeleken. Zelfs binnen een actieve tarwestudieclub variëren de kosten aanzienlijk, maar ook de korrelopbrengsten. De gegevens in de onderstaande tabel, afkomstig van de tarwestudieclub Lelystad, zijn daarvan een sprekend voorbeeld:
Opbrengstklasse | Opbrengst (ton/ha) | Teeltkosten (euro/ha) | |
Gemiddeld | Variatie | ||
1 (hoog) | 11,0 | 295 | 262-331 |
2 | 10,4 | 290 | 257-318 |
3 | 10,1 | 289 | 267-317 |
4 | 9,6 | 294 | 253-332 |
5 (laag) | 8,9 | 287 | 257-331 |
gemiddeld | 10,0 | 291 | 260-322 |
Van de laatste 10 jaren (1990-1999) zijn de gegevens jaarlijks naar opbrengst ingedeeld in klassen en de daarbij behorende kosten aangegeven (kosten voor onkruidbestrijding ontbreken).
Bij alle opbrengstklassen werden vrijwel evenveel kosten gemaakt, terwijl tussen de hoge en lage opbrengstklasse een opbrengstverschil van ruim 2 ton per ha bestaat. Ook de variatie in kosten tussen percelen is voor alle opbrengstklassen dezelfde. De variatie in kosten is deels een gevolg van perceelsverschillen en deels van een met opbrengstzekerheid samenhangende teeltwijze. Hoge kosten zijn blijkbaar door een uitgekiende teeltwijze terug te brengen, zonder dat daarbij de opbrengstzekerheid wordt benadeeld. De kosten voor zaaizaad en halmverkorting laten weinig variatie zien. Perceelsverschillen bestaan er vooral in de kosten voor de stikstofbemesting en de bestrijding van ziekten en plagen. Opmerkelijk was dat bij vergelijkbare kosten de korrelopbrengsten van deze tarwestudieclub ongeveer een ton per ha hoger zijn dan die van het Centrale kleigebied. Dit duidt er eens te meer op dat door aandacht en teeltkennis de kosten kunnen worden gedrukt, zonder dat dit ten koste gaat van oogstzekerheid en korrelopbrengst.