Publicatie datum: 01-07-2002
Bewaring van zetmeelaardappelen
Teveel telers realiseren zich nog niet wat ze tijdens de bewaring van zetmeelaardappelen aan verliezen kunnen oplopen.
Inleiding
AVEBE verwacht van teeltseizoen 2000 ongeveer 2.300.000 ton zetmeelaardappelen te verwerken. Deze hoeveelheid is als volgt verdeeld over de campagneperiode:
- Voormalers (eerste drie weken van de campagne) ca. 200.000 ton
- Hoofdcampagne (begin september tot eind december) ca. 1.300.000 ton
- Namalers (begin januari tot einde campagne) ca. 800.000 ton
Een deel van de in de hoofdcampagne te verwerken aardappelen komt uit een bewaarsysteem: ongeveer 400.000 ton. De aardappelen uit de namalersperiode zijn alle afkomstig uit de bewaring: sleufsilo’s (50.000 ton), kuilen (ruim 100.000 ton) en schuren (650.000 ton). Dit betekent dat meer dan de helft van de te verwerken zetmeelaardappelen gedurende enige weken tot meer dan vijf maanden bewaard wordt.
Resultaten
Bewaar- en ventilatiesystemen
Kuilen en sleufsilo’s worden gebruikt voor kortere bewaring (enkele weken tot drie maanden). Naar schatting wordt meer dan 20 % van alle zetmeelaardappelen bewaard in kuilen en sleufsilo’s. Het voordeel van kuilen en sleufsilo’s zijn de lage investeringskosten, die bestaan uit stro en afdekmateriaal. Nadelen zijn de arbeidstijd vereist voor goed afdekken en de beperkte bewaarduur. De bewaarduur is beperkt omdat vanwege de afwezigheid van een geforceerd ventilatiesysteem en een luchtverdeelsysteem de benutting van koude buitenlucht onvoldoende mogelijk is. Pogingen om meer koude lucht door de kuilen en sleufsilo’s te halen moeten dan ook altijd samengaan met verbetering van de luchtverdeling.
Bijna 30 % van alle aardappelen wordt bewaard in schuren. Bij bewaring in schuren is sprake van twee ventilatiesystemen. Het meest gangbaar is verticale of blaasventilatie; hierbij wordt de lucht van onderen naar boven door de aardappelhoop geblazen. Daarnaast komt horizontale of zuigventilatie voor; hierbij wordt de ventilatielucht over de lengte van de hoop gezogen. Bij dit laatste systeem varieert de ventilatiecapaciteit van jaar tot jaar doordat de lengte van de aardappelhoop en de kwaliteit van de ingebrachte aardappelen een groot effect hebben op het drukverlies in het bewaarsysteem.
Goede bewaring wordt bereikt door twee hoofdfactoren goed te beheren en te beheersen: de bewaarplaats en de productkwaliteit.
Bewaarplaats
Een goed ingerichte schuur is goed geïsoleerd, heeft een luchtverdeelsysteem en voldoende ventilatiecapaciteit. Een goede bewaarschuur kost geld, echter daarmee heeft u wel het gemak van een geïsoleerde ruimte en geforceerde beluchting. Voor langdurige bewaring moet de bewaarinrichting voorzien zijn van een luchtverdeelsysteem, voldoende isolatie en voldoende ventilatiecapaciteit. Door het luchtverdeelsysteem wordt de koude buitenlucht geforceerd langs iedere zetmeelaardappel geleid. Het systeem bestaat uit luchtinlaatopeningen, kanalen, roosters en uitlaatopeningen. De isolatie moet ervoor zorgen dat de aardappelen wel koud blijven maar niet bevriezen. De bewaarruimte moet dan wel rondom (vier wanden en plafond) voldoende zijn geïsoleerd. De aanbevolen ventilatiecapaciteit in Nederland is 100 m3 lucht per m3 aardappelen (dit is hetzelfde als 150 m3 lucht per ton). Met deze ventilatiecapaciteit moet het mogelijk zijn de aardappelen gedurende een lange tijd op 4 - 5 oC te houden door gebruik te maken van de gemiddelde minimumtemperatuur van de buitenlucht.
Productkwaliteit
Een slecht product wordt niet beter door het goed te bewaren. U zult er hoogstens in slagen het product langer te bewaren. Daarom is een goede productkwaliteit altijd noodzakelijk aan het begin van de bewaarperiode. Een goede kwaliteit bij het begin van de bewaring wordt deels bepaald door de teeltomstandigheden. Op perceelsniveau betekent dit beperking van de stikstofgift, tenminste twee weken afrijping na loofklappen en het ziektevrij houden van de te bewaren aardappelen. Daarnaast bepalen het drogen, de wondheling van de knollen, de ziekteaantastingen, de beschadigingen en de kieming van de aardappelen in sterke mate de bewaarverliezen. Droge knollen hebben veel minder kans op rot. Afgeharde knollen hebben minder vochtverlies, maar nog belangrijker is dat deze knollen minder gevoelig zijn voor ziekteaantastingen doordat de afgeharde schil deze buitensluit. Het is dus zaak een goed afgeharde schil niet te beschadigen. Uit recent PAV onderzoek blijkt dat beschadigingen de bewaarverliezen sterk negatief beïnvloeden. Partijen met hoge onderwatergewichten blijken zeer gevoelig te zijn voor rooibeschadiging. Hierdoor verbreiden bewaarziekten zich sterker, dalen de onderwatergewichten en daarmee de uitbetalingsgewichten. Een goede bewaarder moet dus ook een goede teler en een goede rooier zijn.
Bewaartemperatuur
Recent PAV onderzoek heeft laten zien dat de laagste uitbetalingsgewichtverliezen worden bereikt bij bewaring bij 4 oC. De gemiddelde minimumtemperatuur in Eelde (1961-1990) is 4 oC gedurende de periode van ongeveer 1 november tot eind april (zes maanden). De gemiddelde minimumtemperatuur is 6 oC gedurende de periode medio oktober tot medio mei (zeven maanden). Dit betekent dat in gemiddelde jaren partijen zetmeelaardappelen met buitenlucht voldoende koud kunnen worden bewaard. Voorwaarden hierbij zijn: goede luchtverdeling, voldoende isolatie en de ventilatiecapaciteit moet tenminste 100 m3 lucht per m3 aardappelen bedragen.
Voelers
Zorg voor voldoende voelers in de partij: streef naar een voeler per honderd ton aardappelen (bij 4 meter storthoogte betekent dit een voeler op iedere 6 x 6 meter). Maak zeker dat iedere voeler de juiste temperatuur aangeeft. Ieder seizoen de voelers ijken in smeltend ijs is een eenvoudige en doeltreffende methode.
Fasen in de bewaarperiode
Tijdens de bewaarperiode moeten meerdere fasen worden onderscheiden:
- Drogen
- Wondheling
- Koelen
- Temperatuur vasthouden
- Afleveren
Drogen
Drogen is cruciaal om aanhangend vocht te verwijderen, ziektekiemen op de knollen te doden en mogelijke oppervlakkig aanwezige ziekteaantastingen in te drogen waardoor uitbreiding zoveel mogelijk wordt beperkt. In principe is buitenlucht drogend wanneer de dauwpuntstemperatuur (of: dauwpunt) van deze lucht lager is dan de temperatuur van de te drogen aardappelen (tabel 1).
Aardappeltemperatuur in oC | Luchttemperaturen in o C | ||||||||||||||||||
4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | |
3 | 93 | 87 | 81 | 76 | 71 | 66 | 62 | 58 | 54 | 50 | 47 | 44 | 42 | 39 | 36 | 34 | 32 | 30 | 28 |
4 | + * | 93 | 87 | 81 | 76 | 71 | 66 | 62 | 58 | 54 | 50 | 47 | 44 | 42 | 39 | 36 | 34 | 32 | 30 |
5 | + | + | 93 | 87 | 81 | 76 | 71 | 66 | 62 | 58 | 54 | 50 | 47 | 44 | 42 | 39 | 36 | 34 | 32 |
6 | + | + | + | 93 | 87 | 81 | 76 | 71 | 66 | 62 | 58 | 54 | 51 | 47 | 45 | 42 | 40 | 37 | 35 |
7 | + | + | + | + | 93 | 87 | 81 | 76 | 71 | 66 | 62 | 59 | 54 | 51 | 48 | 45 | 42 | 40 | 37 |
8 | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 81 | 76 | 72 | 67 | 62 | 59 | 54 | 51 | 48 | 45 | 42 | 40 |
9 | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 76 | 72 | 67 | 63 | 59 | 55 | 51 | 48 | 46 | 43 |
10 | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 76 | 72 | 67 | 63 | 59 | 55 | 52 | 49 | 46 |
11 | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 77 | 72 | 67 | 63 | 59 | 55 | 52 | 49 |
12 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 77 | 72 | 68 | 63 | 59 | 56 | 53 |
13 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 77 | 72 | 68 | 64 | 60 | 56 |
14 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 87 | 82 | 77 | 72 | 68 | 64 | 60 |
15 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 88 | 82 | 77 | 72 | 68 | 64 |
16 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 88 | 83 | 77 | 72 | 68 |
17 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 88 | 83 | 77 | 73 |
18 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 88 | 83 | 78 |
19 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 93 | 88 | 83 |
20 | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | + | 94 | 88 |
* : + betekent dat er geventileerd mag worden, ongeacht de relatieve vochtigheid van de buitenlucht
Dauwpuntstemperatuur
De dauwpuntstemperatuur is de temperatuur waarbij na afkoeling van de lucht de relatieve vochtigheid van de lucht 100 % wordt. In feite heeft lucht dus twee temperaturen: een feitelijke gemeten temperatuur en een dauwpuntstemperatuur. De luchttemperatuur meet u met een thermometer, de dauwpuntstemperatuur kan worden gemeten met een dauwpuntsthermometer of worden opgevraagd bij meteo-stations. Deze dauwpuntstemperatuur kan maximaal gelijk zijn aan de luchttemperatuur maar zal in de meeste situaties lager zijn dan deze luchttemperatuur omdat in de meeste situaties de relatieve vochtigheid van de lucht minder dan 100 % is. Gedurende een etmaal schommelt de (feitelijk gemeten) luchttemperatuur tussen het dagelijkse maximum en het nachtelijke minimum. De dauwpuntstemperatuur schommelt over het algemeen veel minder.
Bij het drogen van (pas gerooide) aardappelen kunnen met betrekking tot de dauwpuntstemperatuur drie situaties (A, B en C) voorkomen:
A. De buitenluchttemperatuur (en dus ook de dauwpuntstemperatuur) is lager dan de aardappeltemperatuur. De buitenlucht is dan drogend.
B. De buitenluchttemperatuur is hoger dan de aardappeltemperatuur en de dauwpuntstemperatuur is lager dan de aardappeltemperatuur. De buitenlucht is dan eveneens drogend.
C. De buitenluchttemperatuur en de dauwpuntstemperatuur zijn hoger dan de aardappeltemperatuur. De buitenlucht is dan niet drogend en kan daarom niet worden gebruikt om de aardappelen te drogen. Om de aardappelen toch te kunnen drogen, moeten deze worden verwarmd zodanig dat de aardappeltemperatuur hoger wordt dan de dauwpuntstemperatuur van de buitenlucht. De aardappelen moeten intern worden geventileerd en het heteluchtkanon moet worden geplaatst in de drukkamer of bovenop de drukkamer. Door het rondpompen van de warme lucht stijgt de aardappeltemperatuur boven de dauwpuntstemperatuur van de buitenlucht waardoor deze lucht drogend wordt.
In een blaasventilatiesysteem zijn de aardappelen droog als de bovenkant van de stapel droog aanvoelt. In een zuigventilatiesysteem zijn de aardappelen droog als de aardappelen aan de ventilatorzijde droog aanvoelen.
In het algemeen geldt dat meer efficiënte droging wordt bereikt wanneer het verschil tussen dauwpuntstemperatuur van de buitenlucht en aardappeltemperatuur tenminste 2 oC is.
Wondhelen
Wondhelen is nodig om beschadigingen aan de aardappelknollen in staat te stellen te verkurken. Een goede verkurking beperkt het vochtverlies en geeft veel minder kans op ziekteaantasting c.q. uitbreiding daarvan. Wondheling verloopt het meest voorspoedig tussen 12 en 18 oC bij 80 – 95 % relatieve vochtigheid gedurende een periode van 10 - 14 dagen. In de praktijk van de bewaring zal reeds tijdens de droogperiode sprake zijn van wondheling. Dit betekent dat in minder dan 10 – 14 aanvullende dagen de wondheling zal zijn voltooid. Ook hier geldt dat zelf waarnemen in de bovenste laag van de hoop helpt om de verkurking waar te nemen. Als sprake is van enige (bacterie-)ziekteaantasting, dan wordt geadviseerd de temperatuur niet boven de 15 oC te laten stijgen.
Koelen
Zodra de wondheling heeft plaatsgevonden kan worden begonnen met verlagen van de temperatuur (inkoelen). Dit zal in veel gevallen eind oktober / begin november zijn. De minimumtemperatuur van de buitenlucht is dan ongeveer 6 oC; 4 oC wordt enkele weken daarna bereikt. Tijdelijk hogere buitentemperaturen hebben verhogingen van de aardappeltemperatuur tot gevolg. Uit onderzoek is bekend dat dit niet tot verkorting van de kiemrust hoeft te leiden als de gemiddelde temperatuur ongeveer gelijk blijft.
Temperatuur vasthouden
Zodra de gewenste temperatuur is bereikt is het een kwestie van vasthouden. U zult altijd te maken hebben met temperatuurschommelingen. De temperatuur binnen een schuur kan enkele tienden van graden uiteenlopen. Met intern ventileren zijn de verschillen klein te maken. Meerdere dagen warme buitentemperaturen maakt koelen tijdelijk onmogelijk; hierdoor zal de aardappeltemperatuur iets kunnen stijgen. Zorg ervoor in dergelijke perioden voldoende intern te ventileren.
Afleveren
De tijd tussen leeghalen van de schuur en bemonsteren bij de fabriek is ten hoogste drie uren. Opwarmen van een partij heeft geen effect op de uitbetaling door de fabriek. Uitzondering is volzetten zaterdagavond en bemonstering maandagsmorgens vroeg.
Automatisering
In de praktijk van de bewaring wordt zowel met handbediening als met automatisering gewerkt. Handbediening vergt minder investering, de benutting van koude buitenlucht zal vaak minder zijn. Automatisering heeft als groot voordeel dat de meest geschikte lucht wordt gebruikt. Hiermee is handhaving van de nagestreefde aardappelbewaartemperatuur beter te verwezenlijken. Om temperatuurschommelingen te beperken en toch de meest geschikte koude buitenlucht te benutten is enige automatisering gewenst. Een basisuitrusting bestaat uit: vorstthermostaat, buitenluchtvoeler, een voeler per honderd ton aardappelen en temperatuurregistratie. Een meer geavanceerde uitrusting omvat bovendien een kanaalvoeler en mengluchtregeling.
Gewichtsverliezen
De gewichtsverliezen van een gezonde, niet kiemende en niet beschadigde, partij aardappelen zijn in te schatten: 1 à 3 % gedurende de eerste maand en ½ à 2/3 % in elke volgende maand. Een gewichtsverlies van 4 - 5 % gedurende 5 maanden bewaring is daarmee heel normaal. Dit gewichtsverlies is vooral vochtverlies. Het verlies aan droge stof is een fractie van het totale gewichtsverlies.
In de praktijk van de teelt is de situatie vaak geheel anders. Partijen kunnen meer beschadigd zijn en zieke knollen bevatten. Door rot aangetaste, beschadigde en kiemende aardappelen hebben hogere verliezen. Uit PAV bewaaronderzoek met kunstmatig beschadigde zetmeelaardappelen blijkt de verandering in het uitbetalingsgewicht samen te hangen met de mate van rooibeschadiging van de partij en met de lengte van de bewaarperiode. Naarmate aardappelen meer onderhuidse beschadigingen hebben, daalt hun onderwatergewicht in de loop van de bewaarperiode door het ontstaan van luchtinsluiting.
Versuikering
Tijdens de bewaarperiode zetten aardappelen zetmeel om in suikers. Lagere bewaartemperaturen resulteren in hogere suikergehalten. Daarnaast verschillen rassen in de gevoeligheid voor versuikering. Elkana bewaard bij 4 oC had na 4 maanden 1.7 % suikers; monsters uit dezelfde partij bewaard bij 6 oC ruim 0,9 % suikers. Voor Karakter was dit respectievelijk ruim 1,4 % (4 oC) en 1 % (6 oC). Per ton Elkana aardappelen betekende dit 8 kilo meer suikers wanneer werd bewaard bij 4 oC in plaats van bij 6 oC. Voor de verwerkende industrie is dit een verliespost omdat suikers meegewogen worden bij de vaststelling van het onderwatergewicht en daarmee van het uitbetalingsgewicht. Bij de huidige wijze van uitbetaling is versuikering voor de zetmeelaardappelteler echter geen direct probleem.
Conclusie
- Rooi afgeharde aardappelen; pas dus loofdoding toe
- Beperk rooibeschadigingen zoveel mogelijk
- Droog snel
- Bewaar uw zetmeelaardappelen bij 4 oC