Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-08-2004

Bestrijding van koprot in uien

Dit onderzoeksproject had de volgende doelstellingen:

  • vaststellen van het (neven-)effect van toegelaten fungiciden in uien op een infectie door Botrytis allii, de veroorzaker van koprot in uien;
  • de vraag beantwoorden of er perspectieven zijn om de sporulatie dan wel de aanwezigheid van de schimmel te detecteren;
  • In 2003 proberen om m.b.v. een adviessysteem het tijdstip van bespuiten nauwkeuriger vast te stellen.

Over de jaren heen werd de tendens zichtbaar dat het experimentele middel F5, gevolgd door Shirlan® en Ronilan®, hogere opbrengsten gaven dan een niet tegen koprot bespoten object. Bij bewaring tot en met december werd het percentage koprot door bespuitingen met Shirlan®, het experimentele middel F5 of Ronilan® niet betrouwbaar beïnvloed. Alleen bij lange bewaring, tot januari in het jaar na de oogst, werd een tendens zichtbaar dat het experimentele middel F5 en Ronilan® een lager percentage koprot gaven.
Met behulp van de PCR-methode is het mogelijk om met behulp van schimmelmateriaal de verschillende Botrytis soorten van elkaar te onderscheiden.
Spuiten van Ronilan® op basis van het adviessysteem BOTCAST had in 2003 geen effect. Mogelijk omdat de kunstmatige beregening niet was ingevoerd in het systeem of omdat de drempel te hoog gekozen is.

Inleiding

Koprot kan ernstige problemen in zaai- en plantuien veroorzaken. De schimmel kan aanleiding geven tot kwaliteitsverlies en, in ernstige gevallen, het product onverkoopbaar maken. De ziekte kan grote opbrengstdervingen veroorzaken. Onduidelijk is wanneer de sporen vrijkomen en tot infectie leiden. Aangezien een bespuiting preventief moet plaats vinden, wordt in de praktijk op willekeurige momenten met fungiciden gespoten in een poging het gevaar te keren. Over toepassing van het juiste middel en het juiste bespuitingstijdstip wordt veel beweerd, maar is weinig bekend. Om bladvlekkenziekte (veroorzaakt door Botrytis squamosa) te voorkomen, wordt in de praktijk vanaf het sluiten van de gewasrijen tot het strijken van de uien wekelijks een bespuiting uitgevoerd. Het is daarom zinvol te onderzoeken welk neveneffect de middelen, die ingezet worden tegen bladvlekkenziekte, hebben op koprot.

Proefopzet

Van 2001 t/m 2003 werd ieder jaar in Lelystad een veldproef aangelegd. Hierin werd het (neven)effect vastgesteld dat reeds toegelaten fungiciden (in een wekelijks spuitschema) tegen bladvlekkenziekte hebben op koprot. Ook zijn niet in Nederland toegelaten middelen getest op het effect op koprot. Een adviessysteem werd in 2003 getest op inzet bij de bestrijding. De objecten in de drie proefjaren zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Objecten over de drie jaren.
JaarBesmettingscodeBesmettingCode fungicide
2001B2VroegF0onbehandeld
2002B0onbesmetF0
B2VroegF0
B3LaatF0
2003B0onbesmetF0
B1BesmetF0
2001B2VroegF1experimenteel middel F1
2002B2VroegF2experimenteel middel F2
2003B1BesmetF3Vinchozolin op basis van advies BOTCAST
2001B2VroegF4Shirlan®
2002B0onbesmetF4
B2VroegF4
B3LaatF4
2003B1BesmetF4
2002B0onbesmetF5experimenteel middel F5
B2VroegF5
B3LaatF5
2003B1BesmetF5
2001B2VroegF6mancozeb
B2VroegF7maneb / zineb
2002B2VroegF8experimenteel middel F8
2001B2VroegF9Ronilan®
2002B0onbesmetF9
B2VroegF9
B3LaatF9
2003B1BesmetF9

In proefjaar 2001 werden de uien na het drogen op diverse tijdstippen beoordeeld door het gewicht en het aantal gezonde én koprotuien bepaald, alsmede de rotte uien met een oorzaak anders dan koprot. Korte bewaring is tot midden/eind oktober, langere bewaring tot begin december en lange bewaring tot midden januari het jaar erop.

In november 2002 zijn van een achttal herkomsten in Nederland uien met koprot verzameld. De uien zijn afkomstig uit Friesland, de Flevopolder, de Noordoostpolder en Zeeland. Van elk van de herkomsten is aangetast weefsel van 4-5 uien op een medium gelegd en hiervan zijn reinculturen gemaakt. Deze zijn met behulp van een PCR-methode onderzocht. Nagegaan is of de gehanteerde methode specifiek genoeg is om de verschillende Botrytis-soorten van elkaar te kunnen onderscheiden.

Resultaten

De objecten F1, F2, F3, F6, F7 en F8 zijn niet in meerdere jaren ingezet. Hieronder volgt een korte samenvatting:

  • De middelen F1 (afwisselend kresozim-methyl & mancozeb), F6 (mancozeb) en F7 (maneb/zineb) hadden geen behandelingseffect op koprot in 2001 en werden in vervolgjaren niet meer meegenomen;
  • Experimenteel middel F2 werd in 2002 samen met experimenteel middel F8 meegenomen. De bespuitingen met het experimentele middel F2 gaven een hogere opbrengst dan onbehandeld en een vergelijkbare tot hogere opbrengst dan bespuitingen met Shirlan®. Het middel gaf een hogere opbrengst dan bespuitingen met Ronilan®. De aantasting met koprot nam af bij spuiten van het middel F2 ten opzichte van onbehandeld, Shirlan® en bij langere bewaring ook ten opzichte van Ronilan®. De firma wilde echter dit middel niet verder in de uien ontwikkelen en in vervolgjaren werd het middel niet meer meegenomen;
  • Experimenteel middel F8. Bespuitingen met het experimentele middel F8 gaven een opbrengstverhoging ten opzichte van onbehandeld. F8 gaf een vergelijkbare opbrengst als bij bespuitingen met Shirlan®. Na een korte bewaring (tot half oktober) werd een hogere opbrengst bereikt dan na bespuitingen met Ronilan®. Langere bewaring gaf een vergelijkbare opbrengst als bij Ronilan®. F8 is een product dat primair werkzaam is tegen valse meeldauw. De aantasting door koprot werd niet betrouwbaar verlaagd ten opzichte van onbehandeld. In vervolgjaren werd het middel derhalve niet meer meegenomen;
  • Het object F3 is in 2003 onderzocht, spuiten van Ronilan® op basis van het adviessysteem BOTCAST. Het heeft geen effecten gehad ten opzichte van onbehandeld. Mogelijk omdat de kunstmatige beregening niet was ingevoerd in het systeem heeft het adviessysteem BOTCAST niet gereageerd. De koprotaantasting kon hierdoor in dit object oplopen, voordat een behandeling werd uitgevoerd.

De objecten F0 (onbehandeld), F4 (Shirlan®), F5 (experimenteel middel F5) en F9 (Ronilan®) zijn statistisch over de drie jaren verwerkt. Het gemiddelde gewicht van de uien verschilde niet betrouwbaar (F prob. < 0,05) tussen deze objecten. Na een langere bewaring leek het experimentele middel F5 een hogere opbrengst te geven, gevolgd door Shirlan® en Ronilan®. De verschillen waren echter niet betrouwbaar (tabel 2).

Tabel 2. Opbrengst (ton/ha), gemiddeld over 3 jaren.
BehandelingKorte bewaringLangere bewaringLange bewaring
Onbehandeld37,5 ab36,8 a24,1 a
Shirlan®41,9 ab39,8 a29,5 a
experimenteel middel F550,4 b43,9 a37,5 a
Ronilan®40,5 ab37,2 a27,3 a

Het percentage koprot werd alleen bij lange bewaring tot januari in het jaar na de oogst betrouwbaar beïnvloed (tabel 3). Het experimentele middel leek op basis van het gewicht een betrouwbaar lager percentage koprot te hebben, maar dit verschil was niet betrouwbaar, terwijl op basis van aantal het percentage koprot in het object met Ronilan® betrouwbaar lager was dan in onbehandeld.

Tabel 3. Percentage koprot op basis van gewicht en aantal, gemiddeld over 3 jaren.
BehandelingKorte bewaringLangere bewaringLange bewaring
GewichtAantalGewichtAantalGewichtAantal
Onbehandeld20,5 a18,3 a12,8 ab13,3 a25,0 ab17,0 b
Shirlan®22,9 a19,5 a8,3 ab8,3 a22,0 ab12,5 ab
Experimenteel middel F511,4 a11,2 a10,4 ab11,3 a7,3 a13,2 ab
Ronilan®19,9 a15,3 a7,2 ab7,4 a19,6 ab10,5 a

In alle monsters, die met PCR in 2003 geanalyseerd zijn, bleek Botrytis aanwezig. In één monsters was wel Botrytis aanwezig, maar deze was geen veroorzaker van koprot. Het was dus een andere Botrytis-soort. Met behulp van de PCR-methode kan de koprotschimmel in 2 soorten verdeeld worden. Van de overige 29 monsters waren 4 van het type Botrytis allii of B. aclada type II en 25 van het type Botrytis aclada type I.
Van een biologisch bedrijf in Zeeland werd in beide monsters Botrytis allii of B. Aclada type II waargenomen. De overige 2 monsters waarop Botrytis allii werd gevonden waren afkomstig van twee verschillende locaties in de Flevopolder, waarbij tevens Botrytis aclada type I werd waargenomen.

Conclusies

Afwisselend kresozim-methyl & mancozeb spuiten of spuiten met mancozeb of maneb/zineb had geen behandelingseffect op koprot. Het experimentele middel F2 gaf een hogere opbrengst dan onbehandeld en Ronilan®, terwijl het percentage koprot afnam ten opzichte van onbehandeld, Shirlan® en bij langere bewaring ook ten opzichte van Ronilan®. De firma wilde echter dit middel niet verder in de uien ontwikkelen waardoor het onderzoek met dit middel gestopt is.
Het experimentele middel F8 is een product dat primair werkzaam is tegen valse meeldauw. De aantasting door koprot werd niet betrouwbaar verlaagd ten opzichte van onbehandeld.
Spuiten van Ronilan® op basis van het adviessysteem BOTCAST had in 2003 geen effect. Mogelijk omdat de kunstmatige beregening niet was ingevoerd in het systeem of omdat de drempel te hoog gekozen is.
Over de jaren heen werd de tendens zichtbaar dat het experimentele middel F5, gevolgd door Shirlan® en Ronilan®, hogere opbrengsten gaf dan een niet tegen koprot bespoten object. Bij bewaring tot en met december werd het percentage koprot door bespuitingen met Shirlan®, het experimentele middel F5 of Ronilan® niet betrouwbaar beïnvloed. Alleen bij lange bewaring, tot januari in het jaar na de oogst, werd een tendens zichtbaar dat het experimentele middel F5 en Ronilan® een lager percentage koprot gaven.
Met behulp van de PCR-methode is het mogelijk om met behulp van schimmelmateriaal de verschillende Botrytis soorten van elkaar te onderscheiden. In Nederland zijn 2 typen Botrytis gevonden die koprot kunnen veroorzaken namelijk Botrytis aclada type I en Botrytis allii of B. aclada type II. Wat het effect van de verschillende soorten koprot is op de ontwikkeling en bestrijding van koprot is nog niet duidelijk. In dit onderzoek is gewerkt met Botrytis aclada type I.