Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Bestrijding van gewone schurft in aardappel

Een verslag van 26 veldproeven op verschillende grondsoorten in de periode 1995-2000:

  • Beregenen tijdens de knolaanleg is de effectiefste maatregel om gewone schurft tegen te gaan;
  • In beperkte mate werkt een volveldsbemesting kort voor het poten met 120 tot 180 kg/ha stikstof als zwavelzure ammoniak;
  • Ook teeltmaatregelen, zoals dieper poten en de ruggen aandrukken tijdens of na het frezen of aanaarden, kunnen zorgen voor iets vochtiger grond in de rug en daarmee de kans op schurft iets verkleinen;
  • De teelt van aardappelen op bedden lijkt weinig perspectiefvol;
  • Verhoging van de pH door bekalking leidde zowel op zand- en dalgrond als op lössgrond tot een toename van schurft op de knollen.

Inleiding

Het gevolg van gewone schurft is dat het schiloppervlak van aardappelknollen wordt beschadigd, dat de knollen er minderwaardig uitzien, dat de kieming van pootgoed minder goed verloopt en dat door de verruwing van het schiloppervlak vuil wordt ingesloten. Dit betekent dat schurftige aardappelen minder waard zijn. Dit geldt zowel voor pootgoed, consumptie- als zetmeelaardappelen. Bij pootgoed kunnen schurftige knollen zelfs maar in heel beperkte mate als pootgoed worden afgezet. De vraag naar beheersingsmogelijkheden is de laatste jaren toegenomen. Dit is bij de pootgoedteelt vooral een gevolg van bruinrot. Het middel bij uitstek tegen gewone schurft was beregenen tijdens de periode dat de knollen worden aangelegd. Dit beregenen gebeurde vaak met oppervlaktewater. Als gevolg van de aanwezigheid van bruinrotbacteriën in het oppervlaktewater is beregening vaak niet meer mogelijk. Bij consumptieaardappelen neemt vooral bij de tafelaardappelen de verkoop in doorzichtige zakken toe, vaak van gewassen aardappelen. Hierdoor is elke oneffenheid op de knollen zichtbaar.
Bij zetmeelaardappelen is in het begin van de jaren tachtig, vanwege de teelt van suikerbieten in het bouwplan, geadviseerd om de pH te verhogen. Daarnaast is een verschuiving in het rassenbestand naar meer voor gewone schurft vatbare rassen opgetreden. Hierdoor is de schurftaantasting in belangrijke mate toegenomen. Bij zetmeelaardappelen is vooral de insluiting van vuil het probleem. Vuil verontreinigt het gewonnen zetmeel.

Opzet en resultaten

In het kort zijn de proeven besproken waarbij de bestrijding van gewone schurft centraal stond of aandacht heeft gehad. Het betreft voornamelijk proeven die in de periode 1995 tot 2000 zijn aangelegd op of bij de Proefboerderij Kollumerwaard, ’t Kompas, Wijnandsrade en het PPO te Lelystad. Bij dit onderzoek is de gewone schurft veelal vastgesteld door van 30 à 40 grotere knollen per veldje per knol de procentuele bedekking met schurft te schatten. De knollen zijn hiertoe in categorieën ingedeeld
(1-5%. 5-15%. 15-25% enz.) en vervolgens is de gemiddelde bedekking berekend. Niet in alle proeven is de knolopbrengst vastgesteld.

Onderscheid gewone schurft poederschurft

Vaak kwam naast gewone schurft ook poederschurft voor en deze poederschurft was vaak onvoldoende goed te onderscheiden van gewone schurft. Dat ook poederschurft voorkwam bleek uit galletjes op de wortels zoals bij de proeven te Valthermond (KP461 en 483) en uit sporenballen (de rustsporen van Spongospora subterranea. de veroorzaker van poederschurft) die door microscopisch onderzoek van coupes dwars op de schil, konden worden vastgesteld in bijna alle schurftproeven. Het niet goed kunnen onderscheiden van gewone schurft en poederschurft zou niet zo erg zijn als de bestrijdingswijzen gelijk zouden zijn. Maar gewone schurft kan het beste worden tegengegaan door de grond gedurende 3-4 weken rond de knolaanlegperiode vochtig te houden, terwijl er juist bij poederschurft van wordt uitgegaan dat koele en natte perioden, mogelijk afgewisseld met droge perioden, het meest gunstig zijn voor de ontwikkeling van poederschurft.

Afbeelding 1. Galletjes op de wortel, verkregen in een potproef. Galletjes zijn in het veld soms te zien, maar dan in beperkte mate; in de periode eind juli eind augustus.
Afbeelding 2. Detail galletjes op een wortel van een aardappelplant. De uitgroeiing in het midden is nog jong en wit. de bruine (rechter) bevat rijpe sporenballen.
Afbeelding 3. Knolaantasting van poederschurft bij Alpha. De pas ontstane bultjes op de knol zijn deels nog onrijp en wit en deels al gevuld met bruine sporenballen.
Afbeelding 4. Knolaantasting van gewone schurft bij Désirée, grote lesies.

Effect van mangaan

In de proeven op de Kollumerwaard in 1995, 1996 en 1997 (KW266, KW302 en KW329) en te Lelystad en Wijnandsrade in 1997 (PAV0037 en WR820) bleek dat mangaanbemesting en/ of bespuitingen rond de periode van knolaanleg geen effect hebben op de mate van bedekking van de knollen met schurft.

Verzurende meststoffen

Van de verzurende meststoffen lijkt een bemesting met 120-180 kg N in de vorm van zwavelzure ammoniak, volvelds toegepast kort voor het poten, zodat het goed verdeeld in de rug komt met aanaarden en frezen, de meeste kans te geven op een verlaging van de schurftaantasting. Het effect op de schurftaantasting is echter van beperkte omvang en veel geringer dan het effect van de grond vochtig houden rond de knolaanleg (zie ook de resultaten van Kollumerwaard van 1995, KW266, van 1996, KW302, en van 1997, KW329).
Ureum is eveneens een verzurende meststof maar deze was fytotoxischer dan zwavelzure ammoniak en kan daarom niet worden geadviseerd (zie ook de proeven te Lelystad en Kollumerwaard in 1997 en 1998. PAV0037, KW329 en KW364). In 1998 is hierbij ook nagegaan of de fytotoxiciteit te beperken was door ureum te spuiten in plaats van te strooien, waarbij een deel tijdens poten en een deel direct voorafgaand aan het aanaarden is gegeven, maar dit beperkte de fytotoxiciteit niet (zie de proef in de Noordoostpolder in 1998, REG0327).
Ook is een rijenbehandeling met zwavelzure ammoniak en ureum onderzocht om daarmee het verzurende effect in de pootrug te vergroten. Maar ook dit wordt afgeraden omdat de fytotoxiciteit te groot werd. Ook bij zwavelzure ammoniak werd de opkomst er trager en onregelmatiger door en het had geen extra gunstig effect op de mate van schurftaantasting (zie ook de resultaten van Lelystad en de Kollumerwaard in 1997, PAV0037 en KW329, en de Kollumerwaard en de Noordoostpolder in 1998, KW364 en REG0037).

Zwavel

Op de Kollumerwaard zijn in 1997, 1998 en 1999 nog enkele andere meststoffencombinaties getoetst waarbij vrij veel zwavel werd gegeven in de vorm van sulfaat of vrije zwavel. In 1997 betrof dit Kemirabouwblok en kalisulfaat. In 1998 en 1999 werd ook Tiger 90 getoetst. Tiger 90 is in 1999 en 2000 eveneens te Valthermond op proefboerderij ’t Kompas beproefd. Basamon is in 1998 te Wijnandsrade beproefd. De indruk van al deze meststoffen was dat zij geen duidelijk beter schurftterugdringend effect hadden dan zwavelzure ammoniak.
Ook is in een deel van de proeven een deel van de verzurende meststoffen bij het frezen of aanaarden toegepast met het oogmerk het verzurende effect, qua tijdstip, zo dicht mogelijk bij de knolaanleg te laten plaatsvinden (KW302, KW364, KW385, KP461 en KP483). Dit heeft echter geen verbetering opgeleverd en redenen hiervoor kunnen zijn dat de meststoffen niet dicht genoeg bij het knollennest in de pootrug kwamen en er in de periode tussen aanaarden/ frezen en de knolaanleg onvoldoende neerslag viel om de meststoffen op te lossen en richting stoloontoppen/ knolaanlegsels te verplaatsen.

Verhoging van de pH

Op de IRS-proefvelden, één op zandgrond te Vlagtwedde en één op dalgrond te Tweede Exloërmond, was de pH in 1990 van ongeveer 4.5 naar 7 verhoogd door flinke bekalkingen. Het bleek dat, toen hier in 1997 en 1998 aardappelen op werden geteeld, onafhankelijk van het ras, de mate van schurftaantasting hoger was naarmate de pH hoger was. Het HLB stelde vast dat deze schurft vooral door poederschurft werd veroorzaakt. Toch kan er twijfel blijven of niet tenminste een deel van de symptomen door gewone schurft werd veroorzaakt. De literatuur bevestigt namelijk niet dat er een relatie is tussen poederschurft en pH terwijl dat van gewone schurft een algemeen bekend en bevestigd verschijnsel is. Feit blijft dat de 6-7 getoetste rassen meer schurft te zien gaven naarmate de pH hoger was.
Ook op het in 1984 aangelegde pH-trappenproefveld op Wijnandsrade (WR500), waar in 1996 Bintjes stonden, bleek dat naarmate de pH toenam van 5 via 6.5 naar 7.5 er aanzienlijk meer gewone schurft en netschurft voorkwam.

De teelt van aardappelen op bedden

Er is gelijktijdig met het bovengenoemde onderzoek ook naar andere teeltmaatregelen onderzoek verricht, zoals dieper poten, direct een definitieve rug aanbrengen, extra aandrukken van de gevormde definitieve rug en beddenteelt. Het doel van al deze maatregelen was om het vochtgehalte rond de moederknol ten tijde van de knolaanleg te verhogen waardoor minder gewone schurft zou ontstaan.
In totaal zijn tien proeven aangelegd waarin bedden zijn vergeleken met normale ruggenteelt. Hierin zijn op verschillende tijdstippen vochtbemonsteringen uitgevoerd en is steeds ook naar de mate van aantasting met schurft gekeken. De helft van de proeven is op en rond de proefboerderij Kollumerwaard aangelegd en de andere helft op en rond de proefboerderij ’t Kompas in de jaren 1997, 1998 en 1999. Uit deze proeven bleek dat er in het algemeen geen duidelijk verschil in vochtgehalte en in mate van schurftaantasting was vast te stellen. De schurftaantasting was in deze vochtige jaren echter gering.

Andere teeltmaatregelen

Naast aardappelteelt op bedden is op en nabij Kollumerwaard ook het effect van 3 cm dieper poten, extra steile ruggen en extra aandrukken van de ruggen nagegaan. Alleen in 1997 op Kollumerwaard (KW328) was er een positief effect van de beddenteelt, het diepere poten en de extra steile ruggen op de mate van schurftaantasting. In de andere vier proeven zijn geen verschillen vastgesteld, er was in die proeven weinig of geen schurft.

Conclusies

  • Onderzoek naar de optimale wijze van bestrijding van gewone schurft wordt bemoeilijkt door het onvoldoende uit elkaar kunnen houden van de symptomen op de knol veroorzaakt door gewone schurft en poederschurft. En er bestaat zeer sterk de indruk dat zowel Streptomyces-soorten die gewone schurft veroorzaken als Spongospora subterranea, het organisme dat poederschurft veroorzaakt, zeer algemeen in Nederlandse gronden waar aardappels op verbouwd worden, voorkomen. Maar dat ze zich, afhankelijk van de omstandigheden, in zeer verschillende mate kunnen manifesteren.
  • Bemesting van het aardappelgewas met mangaan, ook in combinatie met drie mangaanbespuitingen rond de knolaanleg, is geen effectieve maatregel om schurft op de knollen te beperken.
  • Afgezien van de grond vochtig houden rond de knolaanleg, is een bemesting met 120-180 kg N in de vorm van zwavelzure ammoniak, volvelds toegepast kort voor het poten, de meest effectieve maatregel om schurft tegen te gaan, zonder te veel kans op ernstige gewasschade.
  • Vervanging van zavelzure ammoniak door ureum wordt afgeraden. Ureum is meer fytotoxisch. Dat wil zeggen dat het gewas trager en onregelmatiger opkomt. Bovendien kunnen er bruine vlekken op de knollen ontstaan.
  • Een rijenbehandeling met zwavelzure ammoniak wordt afgeraden omdat dit in vergelijking met een volvelds-behandeling voor het poten meer fytotoxisch is en geen extra effect op schurft laat zien.
  • Er zijn ook andere zwavelhoudende meststoffen zoals Basamon, kalisulfaat, Kemirabouwblok en Tiger 90 geprobeerd, maar het effect van deze middelen op schurft was in vergelijking met zwavelzure ammoniak niet beter.
  • (Een deel van) de verzurende meststof geven bij aanaarden of frezen om daarmee het effect van de verzurende werking zo dicht mogelijk bij de periode van knolaanleg te krijgen, heeft de werking tegen schurft niet duidelijk verbeterd en wordt om die reden afgeraden.
  • Verhoging van de pH door bekalking leidt op zandgrond, dalgrond en lössgrond tot een duidelijke toename van schurft op aardappelen.
  • Als teeltmaatregel ter beperking van schurft biedt de teelt van aardappelen op bedden in plaats van ruggen, mogelijk met uitzondering van heel lichte grond, onvoldoende perspectief.
  • Voor andere teeltmaatregelen, zoals de ruggen extra aandrukken, dieper poten, direct een grote rug opbouwen, met als doel beter het vocht bij de moederknol houden, zijn in beperkte mate aanwijzingen gevonden dat dit zinvol is ter beperking van schurft. Dit neemt echter niet weg dat deze maatregelen. waar dit zonder al te grote risico’s voor de rooibaarheid kan, wel genomen kunnen worden. Echter vooral onder het motto "baat het niet, dan schaadt het niet".