Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 01-07-2003

Belang van mangaan-, magnesium- en zwavelbemesting in akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt

In de praktijk is er behoefte aan meer duidelijkheid over de noodzaak van bemesting met secundaire en sporenelementen. Daarom is in dit project een bureaustudie uitgevoerd.
Hierbij is gekozen voor magnesium, mangaan en zwavel bij een selecte groep akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen. Per voedingsstof is achtergrondinformatie gegeven over de functie ervan in de plant, beschikbaarheid in de bodem, gebreksziekten en bronnen van aan- en afvoer. Vervolgens zijn resultaten van veldproeven besproken van de laatste twee decennia en gereflecteerd aan de huidige bemestingsadviezen. Tenslotte is aangegeven in welke mate de huidige kennis voldoet om twijfels in de praktijk over bemesting met het betreffende element weg te kunnen nemen.

Magnesium

De veldproeven hebben maar weinig magnesiumgebrek laten zien, ondanks vrij lage magnesiumtoestanden van de grond. Uit de resultaten kwam dan ook weinig tot geen effect van een magnesiumtoepassing naar voren, zowel na bodem- als bladbemesting.

In de praktijk wordt echter vaak genoeg magnesiumgebrek waargenomen, vooral in aardappelen. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen hoe daarop ingespeeld moet worden, terwijl zonder magnesiumbemesting bij veel aardappelrassen het risico van opbrengstderving groot is. Het huidige bemestingsadvies houdt geen rekening met deze rasverschillen. Welke aardappelrassen het meest gevoelig zijn voor magnesiumgebrek en hoe magnesiumbemesting het best uitgevoerd kan worden (bodem of bladbemesting en in welk stadium) is onvoldoende uitgezocht. Dit leidt ertoe dat er in de praktijk vaak preventief en onnodig met magnesium wordt bemest om geen risico te lopen op opbrengstderving.

Mangaan

Mangaan levert in de praktijk minder problemen op. Er wordt nog wel mangaangebrek waargenomen, maar dit is goed te corrigeren met een gewasbespuiting. Veldproeven uitgevoerd in de laatste twee decennia geven geen aanleiding om de huidige richtlijnen voor bemesting te herzien.

Op diluviaal zand is de pH een goede maat om de kans op mangaangebrek te voorspellen. Op kleigrond kan grondonderzoek een aanwijzing zijn voor de kans op mangaangebrek, maar moet er wel regelmatig in het gewas gekeken worden. Bij mangaangebrek is een gewasbespuiting met mangaan het advies. Omdat mangaan niet mobiel is in de plant, kan het nodig zijn de bespuiting na enige dagen te herhalen. Als de ervaring heeft geleerd dat een beginnend gebrek vanzelf weer verdwijnt, is een bespuiting niet nodig.

Zwavel

Door milieuhygiënische maatregelen neemt de zwaveldepositie af en zijn meststoffen zuiverder geworden. Hierdoor zijn belangrijke aanvoerposten sterk afgenomen en zijn in zwavelbehoeftige gewassen de laatste jaren de eerste gebrekverschijnselen van zwavel waargenomen.

Er is geen formeel bemestingsadvies voor zwavel. Uit proeven met wintertarwe bleek een zwavelgift van 20 kg S per ha voldoende groot om een zwaveltekort te voorkomen. De zwavel moet dan bij de eerste stikstofgift gegeven worden. Het effect van een zwavelbemesting komt tot uiting op zwavelbehoeftige gronden. De zwavelbehoefte is het grootst op lichte gronden, omdat zwavel daar gemakkelijk uitspoelt. Omdat in Noord-Nederland de zwaveldepositie het laagst is, is daar de kans op zwaveltekort het grootst. De zwavelbehoefte van een gewas kan goed met een zwavelhoudende kunstmest gedekt worden.