Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 24-04-2009

Bacterievrije pootgoedteelt, een uitdaging! - eindrapportage

Het doel van het in 2005 gestarte, vierjarige project 'Bacterievrije pootgoedteelt - een uitdaging!' was om meer inzicht te krijgen in en beheersen van de Erwinia-problemen in de pootgoedteelt en het meetbaar en inzetbaar maken van de resultaten van het onderzoek voor de praktijk.

Na vier jaar onderzoek is de conclusie dat er, via gerichte experimenten, vooral inzicht is verkregen in verschillende factoren die de problematiek bepalen. Concrete oplossingen zijn veelal nog niet gevonden.

Inleiding

In 2005 is een vierjarig project onder de titel 'Bacterievrije pootgoedteelt - een uitdaging!' gestart. Het doel van het project was tweeledig: a) meer inzicht krijgen in en beheersen van de Erwinia-problemen in de pootgoedteelt, en b) het meetbaar en inzetbaar maken van de resultaten van het onderzoek in de praktijk.

Overzien we wat na vier jaar onderzoek bereikt is, dan is de samenvattende conclusie dat er, via gerichte experimenten, vooral inzicht is verkregen in verschillende factoren die de problematiek bepalen. Concrete oplossingen zijn veelal nog niet gevonden. Wel vallen er uit het onderzoek aanzetten te geven voor verder onderzoek op praktijkschaal en toepassingen in praktijksituaties. Deze inzichten c.q. aanzetten worden hieronder in hoofdlijn uitgewerkt voor de verschillende aandachtsgebieden: initiële besmetting, populatieopbouw, bestrijding en detectie.

Initiële besmetting

  • Uitgangsmateriaal. In het uitgangsmateriaal voor de stammenteelt, miniknollen en traditionele stammen kon tot nu toe geen besmetting worden aangetoond;
  • Initiële besmetting in de praktijk. Uit een onderzoek naar de teelt vanuit miniknollen bij een groot aantal telers bleek dat in veel partijen al na twee veldvermeerderingen latente besmetting met Erwinia optrad. Het onderzoek bleek achteraf te globaal om de mechanismen achter deze eerste infecties te kunnen achterhalen.Een nauwkeuriger monitoring van de processen op bedrijfsniveau is daarvoor gewenst;
  • Risicofactoren. Wel is door middel van veld- en kasexperimenten een aantal risicofactoren in kaart gebracht die bij een eerste infectie een rol zouden kunnen spelen. Infectie door Erwinia-bacteriën die in de grond achterblijven lijkt vooralsnog erg onwaarschijnlijk. Een schoon gewas kan wel van buitenaf besmet raken via beschadigde stengels, en ook via al of niet beschadigde wortels. Besmettingen die, op wat voor manier dan ook, in een perceel terecht zijn gekomen, kunnen bovendien via grondwater verder over het perceel verspreid worden. In praktijkonderzoek moet nader onderzocht worden of deze risicofactoren daadwerkelijk als invalspoort voor de eerste besmettingen in de teelt fungeren, en wat de oorsprong is van deze besmettingen. Van daaruit kunnen teeltgerichte maatregelen worden genomen om deze risico's tot een minimum te beperken.

Populatieopbouw

  • Besmettingsverloop. Als de bacterie eenmaal latent in de partij aanwezig is, dan kan de besmetting zich verder uitbreiden. Uit het onderzoek blijkt dat het uitbreken van de bacterieziek-verschijnselen veelal meer afhangt van de klimatologische omstandigheden dan van de concentratie van de bacterie in de poter. Is de plant besmet, dan raken ook de dochterknollen al in een vroeg stadium geïnfecteerd. Het aantal planten dat latent besmet is, is vaak veel groter dan het aantal planten dat de symptomen laat zien. Een visuele beoordeling van een aardappelgewas geeft daarom altijd een onderschatting van de werkelijke besmetting. Bekeken dient te worden of dit consequenties moet hebben voor de keuring van partijen. Vanuit een aangetaste plant kan een besmetting zich gemakkelijk via het grondwater verder over het perceel uitbreiden;
  • Moederknollen. Hoe vroeger het stadium van aantasting, hoe eerder de moederknol blijkt te zijn weggerot. Restanten van moederknollen in een besmet perceel blijken bij de oogst nog zeer vaak besmet met Erwinia, en vormen zo een bron van versmering tijdens het rooien. Maatregelen die gericht zijn op het eerder doen verdwijnen van de moederknol verdienen daarom aanbeveling. In het onderzoek is aangetoond dat in het licht voorkiemen van poters de manifestatie van de aantasting vervroegt, en daarmee ook het wegrotten van de moederknol. Verder bracht het onderzoek naar voren dat een vroege aantasting ook leidt tot minder rotte dochterknollen bij de oogst. Looftrekken, vervolgens, lijkt een uiteentrekken en eerder verdwijnen van de moederknol te bevorderen. In praktijkproeven met combinaties van maatregelen om moeder- en dochterknollen vroegtijdig te laten wegrotten moet worden onderzocht of hierdoor inderdaad de risico's op versmering tijdens de oogst kunnen worden gereduceerd;
  • Versmering. Door loofklappen wordt een Erwinia-besmetting versmeerd over het perceel, maar een verhoogde infectie van de dochterpartij daardoor kon niet worden aangetoond. Door het loof eerst dood te spuiten en pas later te klappen lijkt deze versmering grotendeels te voorkomen. De rol van loofdoding bij versmering moet verder worden onderzocht, waarbij ook andere manieren van loofdoding (bijv. looftrekken) moeten worden meegenomen.
    Het onderzoek heeft aangetoond dat een Erwinia-besmetting bij machinaal rooien tot gemiddeld meer dan tien meter over de partij versmeerd wordt. Door te rooien met een voorraadrooier en vervolgens handmatig te rapen wordt dit voorkomen. Erwinia blijkt in versmeerde rotte knolresten, zelfs na drogen, tot tenminste één maand te kunnen overleven. Dat is langer dan tot nu toe gedacht. Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op: a) minimaliseren van de versmering tijdens het rooien, en b) methoden om Erwinia in achtergebleven resten en op de schil in het traject na rooien zo speodig mogelijk uit te schakelen door desinfectie, geforceerd drogen, etc.;
  • Bewaring. Door het bewaren van partijen besmette aardappelen onder verschillende omstandigheden, wat betreft koelen, afkiemen, Talentbehandeling, etc., is getracht verschillen in fysiologische ouderdom te creëren. Het bleek dat deze verschillen geen effect hadden op de bacterieaantasting in het daaropvolgende seizoen. In vervolgonderzoek moet worden geïnventariseerd hoe de bestaande praktijk van bewaren er uitziet in relatie tot de uitbreiding van de bacterieziekproblemen.

Bestrijding

  • Ontsmetting. Uit het onderzoek is gebleken dat ontsmetten van materialen waarop versmeerde resten van Erwinia aanwezig zijn, door middel van vernevelen van ontsmettingsmiddelen, onvoldoende effectief is. Voor een goede afdoding blijkt direct contact tussen middel en bacterie essentieel. Vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe machines en materialen in de praktijksituatie het best bacterievrij gemaakt kunnen worden;
  • Sanitatie. Ontsmetting van aardappelknollen met een Erwinia-besmetting op de schil door behandelen met ozonlucht, door dompelen in ozonwater, of door bestraling met UV-licht bleek niet effectief. Er is nader onderzoek nodig naar andere methoden/middelen waarmee opppervlakkige besmettingen met Erwinia tijdens of na versmeringssituaties op partijen aardappelknollen kunnen worden geëlimineerd. Daarbij moet vooral gelet worden op bestrijding van infecties in rotte knolresten of besmette loofresten.

Detectie

  • Detectiemethoden. Momenteel zijn gevoelige detectiemethoden voor de bepaling van Erwinia beschikbaar, waarmee, na verrijking van de aardappelmonsters, lage aantallen bacteriën kunnen worden aangetoond. Deze zijn te onderscheiden in serologische (ELISA, IFC) en DNA-moleculaire (PCR) methoden. Van de drie types pathogene Erwinia's kunnen er maar twee met ELISA of IFC worden gedetecteerd, met PCR is het sinds kort mogelijk om alle drie types te detecteren;
  • Problemen. Tijdens het project is gebleken dat er regelmatig discrepanties bestaan tussen de ELISA- en PCR-methode. Deze worden met name geweten aan het optreden van vals positieve reacties in bepaalde monsters. Verdere optimalisatie van de detectietechniek is nodig;
  • Toetsen. Uit onderzoek is gebleken dat het niet aantonen van Erwinia in het pootgoed geen garantie is dat er geen bacterieziekproblemen ontstaan. Dit is inherent aan steekproeven. De kans op problemen neemt wel toe naarmate de besmettingsgraad hoger wordt. Toetsen blijft een zinvol hulpmiddel om risicopartijen te kunnen uitselecteren.