Publicatie datum: 15-03-2005
Alternaria in aardappel
De laatste jaren komt een aantasting door Alternaria in aardappel steeds vaker voor. Door een aantasting sterft het gewas vervroegd af. Dit heeft opbrengstderving tot gevolg. Ook kunnen de geoogste knollen aangetast worden. De oorzaak, dat Alternaria de laatste jaren vaker voorkomt dan voorheen is, niet precies aan te geven. Als oorzaken worden wel het veranderde klimaat of de verschuiving in fungicidengebruik genoemd.
Het ontbreekt momenteel aan een goede bestrijdingsstrategie om Alternaria in aardappelen onder controle te houden. In dit artikel wordt de stand van zaken met betrekking tot Alternaria in aardappel opgemaakt.
Inleiding
De Alternaria-ziekte in aardappel wordt veroorzaakt door de schimmels Alternaria solani en A. alternata. In landen met hogere temperaturen in de zomer, waarbij regelmatig wisselingen optreden tussen droge en natte perioden, kan de ziekte door vroegtijdig afsterven van het loof veel schade aanrichten (20-30% opbrengstderving (afbeelding 1)).
De laatste jaren lijkt de ziekte steeds vaker in ernstige mate op te treden, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Ook in gebieden waar voorheen geen problemen met de Alternaria-ziekte voorkwamen (Duitsland), worden nu problemen gemeld. Hoewel er in Nederland geen systematisch onderzoek naar het optreden van de Alternaria-ziekte is uitgevoerd, zijn er ook hier steeds meer berichten dat de ziekte vaker gevonden wordt. Als oorzaak wordt gedacht aan het verminderd gebruik van dithiocarbamaten (maneb, mancozeb) of chloorthalonil in de aardappelteelt. Deze middelen zijn grotendeels vervangen door Shirlan, dat een minder goede werking heeft tegen A. solani en A. alternata dan dithiocarbamaten. Het veranderde klimaat, met name de warme perioden afgewisseld met regen, welke gunstig zijn voor de schimmel, heeft wellicht ook invloed op het vaker voorkomen van deze ziekte.
Symptomen
De eerste symptomen kunnen al vroeg in het seizoen onderin het gewas, op verouderende bladeren, zichtbaar zijn om zich daarna naar de andere bladeren uit te breiden (afbeelding 2).
Aan het vroege optreden heeft de ziekte zijn Engelse naam "Early blight" te danken. De aardappelziekte veroorzaakt door Phytophthora infestans wordt in het Engels "Late blight" genoemd. Onder Nederlandse omstandigheden verschijnt P. infestans meestal vroeger dan A. solani en zijn de Engelse benamingen dus verwarrend/onjuist. Op de bladeren zijn scherp begrensde bruine tot bruinzwarte vlekken zichtbaar. In de grotere vlekken zijn concentrische ringen zichtbaar. Als de vlekken zich uitbreiden op het blad is er vaak een smalle chlorotische ring rondom de vlek te zien. Die wordt veroorzaakt door toxinen die door de schimmel worden afgescheiden om het gezonde plantenweefsel te beschadigen. Als de omstandigheden niet gunstig zijn voor de schimmel, blijven de vlekken klein en hoekig en worden begrensd door nerven in het blad. A. alternata veroorzaakt kleinere vlekken dan A. solani. Er kan pas zeker gezegd worden om welke schimmel het gaat als de sporenvorm onder de microscoop is bekeken. De vlekken kunnen bij een voortschrijdende aantasting samenvloeien waardoor bladeren verdrogen en afsterven. De vlekken worden nogal eens verward met vlekken veroorzaakt door P. infestans, Botrytis cinerea en Mangaan of Magnesium-gebrek. Ook stengels, bladsteeltjes en knollen kunnen door de Alternaria-ziekte worden aangetast. Echter, meldingen van aangetaste knollen dateren uit de jaren 20 van de vorige eeuw. In Nederland zijn recent gevallen bekend van knollen die door Alternaria waren aangetast.
Levenswijze
De schimmel overwintert als mycelium, conidia of chlamydosporen op aangetaste gewasresten die in de grond achterblijven maar kan ook op knollen overblijven (figuur).
Planten uit dezelfde familie als de aardappel, zoals tomaat, zwarte nachtschade, bitterzoet en raketblad, kunnen ook worden aangetast en kunnen een besmettingbron vormen voor aardappel . In het voorjaar worden sporen door opspattende water of wind naar de onderste bladeren van het aardappelgewas verspreid. De sporen hebben voor kieming vrij water nodig of zeer hoge luchtvochtigheid. De optimum-temperatuur voor kieming ligt tussen de 20-30 ºC. De schimmel kan het blad direct binnendringen maar wondjes (wind, zand) leiden meestal tot een verergering van de aantasting.
Regen na een droge periode is zeer bevorderlijk voor het ontstaan van een alternaria-epidemie. De vlekken kunnen afhankelijk van de omstandigheden na 6-8 dagen zichtbaar worden maar er zijn berichten dat ze langer latent (tot enkele weken) kunnen blijven en pas zichtbaar worden als het gewas veroudert of onder stress komt. De vlekken kunnen na regen of bij veel dauw en bij temperaturen tussen 5-30 º C sporen produceren. Er worden vooral veel sporen geproduceerd als er regelmatig wisselingen optreden tussen droge en natte perioden.
Gevoeligheid van de plant
De Alternaria-schimmels zijn niet net als P. infestans agressieve pathogenen. Het zijn meer zwakteparasieten die toeslaan als de plant niet (meer) in optimale conditie is. De Alternaria-ziekte tast met name verouderende bladeren aan. Ook planten die niet optimaal groeien door bijvoorbeeld tekort aan water, licht of voedingselementen (N, Mg, Mn) zijn extra gevoelig. Maar ook stress door kou, hitte of ozon maakt het blad gevoeliger voor een infectie met Alternaria-sporen. Een overmaat aan fosfaat maakt het gewas gevoeliger voor Alternaria, omdat dit element de veroudering van de plant bevordert.
Over de invloed van stikstof zijn er verschillende verklaringen. Voldoende beschikbare N houdt de plant langer in optimale conditie en vertraagt verouderingsproces, waardoor de schimmel meer moeite heeft om de plant te infecteren. Een andere verklaring is dat N bijdraagt aan een betere/langere sapstroom, waardoor de plant z'n natuurlijke weerstand langer op peil kan houden. Na de knolzetting worden voedingsstoffen uit het blad in de knollen opgeslagen. De weerstand van de bladeren wordt hierdoor kleiner en de Alternaria-sporen kunnen dit blad makkelijker aantasten . Er zijn ook verschillen in rasgevoeligheid. Het bepalen van deze verschillen is geen onderdeel van het onderzoek dat nodig is voor opname in de aanbevelende rassenlijst en in de literatuur is weinig gepubliceerd over rasgevoeligheden van de huidige rassen in de aanbevelende rassenlijst. Ervaringen uit de praktijk geven aan dat het ras Agria gevoeliger is voor de Alternaria-ziekte dan het ras Bintje en dat vroege rassen eerder worden aangetast dan late rassen. Ook kan het voorkiemen van pootaardappelen leiden tot een vatbaardere plant (fysiologisch ouder).
Bestrijding
Het zoveel mogelijk beperken van het primair inoculum is net als bij Phytophthora van groot belang bij de bestrijding van Alternaria. Omdat de schimmel overblijft in aangetaste gewasresten en knollen, is een goede vruchtwisseling en het gebruik van gezond pootgoed van belang. Bij de raskeuze kan ook de gevoeligheid voor Alternaria een rol spelen. Door het vermijden van tekorten aan stikstof, sporenelementen (Mg, Mn) en water wordt stress voorkomen, waardoor de plant zijn weerstand behoudt tegen Alternaria. In dit kader kan op percelen waar mangaantekort kan optreden mogelijk een positief effect worden verwacht van het (extra) toedienen van mangaanbevattende (blad)meststoffen. Fungiciden die mancozeb bevatten leveren ook mangaan. Het bestrijdend effect van mancozeb-bevattende fungiciden zal echter voornamelijk worden veroorzaakt door de bestrijdende werking van mancozeb tegen de Alternaria-sporen en niet door het sporenelement mangaan. Al deze maatregelen zullen de ernst van een aantasting door Alternaria beperken, maar zijn bij kritische omstandigheden (weer, inoculum) niet voldoende om alle schade te voorkomen. De meest effectieve bestrijding van Alternaria kan worden bereikt door preventief fungiciden in te zetten. Het beste tijdstip voor de eerste preventieve bespuiting is kort na de bloei. Vervolgbespuitingen dienen met een interval van 14 dagen te worden uitgevoerd. Er zijn geen fungiciden die een curatieve of eradicatieve werking op Alternaria hebben. Wereldwijd is er een hele reeks fungiciden toegelaten voor de bestrijding van Alternaria in aardappelen. Fungiciden die dithiocarbamaten (maneb, mancozeb) of chloorthalonil bevatten hebben een goede preventieve werking tegen Alternaria. Het recent toegelaten fungicide Tanos (cymoxanil/famoxate) bezit ook een goede werking, maar dit fungicide is vooral gepositioneerd aan het begin van de teelt. Shirlan bezit een minder goede werking tegen Alternaria. Ranman heeft geen effect op Alternaria. In de tabel staan de in Nederland toegelaten fungiciden tegen P. infestans in aardappel en hun werking tegen Alternaria.
werkzame stof | produCtnamen | werking tegen Alternaria |
mancozeb /maneb/ metriam | Curzate M/Cymoxanil M | ++ |
chloorthalonil | Tattoo C Daconil | +(+) |
famoxadone | Tanos | +(+) |
fluazinam | Shirlan | (+) |
cyazofamid | Ranman | 0 |
azoxystrobine | Amistar | +++ |
0 = geen werking; (+) matige werking; +(+) redelijke werking; ++ goede werking; +++ zeer goede werking
In landen waar Alternaria potentieel meer schade kan veroorzaken dan Phytophthora is de timing en keuze van de fungiciden primair gericht op Alternaria. In landen waar Phytophthora de belangrijkste ziekteverwekker is en Alternaria op de tweede plaats komt, wordt de timing en keuze van de fungiciden bepaald door Phytophthora. Als Alternaria een rol speelt, wordt de keuze van het fungicide mede bepaald door de nevenwerking tegen Alternaria. De bespuitingen worden veelal nog met vaste spuitintervallen uitgevoerd. Net als voor Phytophthora zijn er in de USA en Zuid-Afrika echter ook beslissingsondersteunende systemen ontwikkeld. Deze systemen bepalen aan de hand van kritische weersomstandigheden, ziektedruk en gevoeligheid van het gewas of er gespoten moet worden. In Nederland zijn met dit systeem nog weinig ervaringen in de praktijk opgedaan. Momenteel wordt dit systeem getest onder Nederlandse omstandigheden.