Brancheorganisatie Akkerbouw logo

Kennisakker.nl

Publicatie datum: 15-04-2004

Akkerranden en onkruiden als bron van natuurlijke vijanden en plagen

In het project "Biodivers" wordt op systeemniveau (24 ha, 6 gewassen) onderzocht in hoeverre akkerranden een bijdrage leveren aan de stimulering van natuurlijke vijanden van plagen in akkerbouw- en vollegrondsgroentengewassen. Dit past uitstekend in de beleidswens om de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen, en sluit tegelijk aan bij versterken van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit (opvangen van drift), meer recreatieve waarden en toegankelijkheid van het landschap.
In dit (deel)project "Akkerranden en onkruiden als bron voor natuurlijke vijanden en plagen" wordt mede ter ondersteuning van het bovengenoemde project "Biodivers" in de zes gewassen van het aangelegde bedrijfssysteem op de OBS te Nagele (winterpeen, spruitkool, zomertarwe, ijsbergsla, aardappel en gras-klaver) sleutelplagen bemonsterd, om de uiteindelijke effecten van de aanwezige natuurlijke vijanden op plaag-gewas-niveau zichtbaar te maken.

Proefopzet

Het onderzoek vindt plaats op het OBS-proefbedrijf te Nagele in een biologische teeltsysteem van ruim 10 hectare met een zesjarige rotatie van akkerbouw- en groentegewassen, waarin een netwerk van permanente akkerranden is aangelegd. Over één as van het systeem wordt de onderlinge afstand tussen randen steeds kleiner, terwijl over de andere as (door gevarieerde inzaai en verschillende maairegimes) de soortenrijkdom (en bloemenrijkdom) van de randen toeneemt. Het resultaat is een gradiënt van toenemende biodiversiteit en intensiteit. Zes gewassen rouleren door het systeem in een zesjarige rotatie. Een tweede proefveld van 10 hectare met dezelfde 6 gewassen zonder akkerranden fungeert als referentie- en controlesysteem. De gewassen zijn consumptieaardappelen, spruitkool, zomertarwe, ijsbergsla, winterpeen en een éénjarige gras-klaverweide. Gedurende het groeiseizoen worden op een groot aantal locaties in zowel de gewassen als de randen de bodemfauna (loopkevers, kortschildkevers, spinnen, hooiwagens, duizendpoten en overige fauna) en vliegende fauna (zweefvliegen, sluipwespen, bijen, hommels, en andere fauna) bemonsterd m.b.v. potvallen en gele vangbakken. In gesloten arena’s worden overwintering en overleving van bodemdieren in akkers en in randen gemeten.
In een nauwe samenwerking met het LNV Gewasbeschermingsonderzoekprogramma 397-IV worden vanaf 2002 in de zes gewassen bemonsteringen van sleutelplagen uitgevoerd, om relaties te kunnen leggen tussen dichtheden van natuurlijke vijanden en die van plagen. Door predatieproeven en buitensluiting wordt geprobeerd om de impact van predatoren en parasieten op plagen te kwantificeren.

Resultaten

Reeds in 2002 werden opvallende verschillen gevonden tussen plagen in het systeem Biodivers (mét akkerranden) en het controlesysteem (zonder randen). In zomertarwe en aardappel werden veel lagere luizendichtheden gevonden in het Biodivers-systeem (met randen) dan in het controlesysteem zonder randen. Ook de schade door wortelvlieg in winterpeen was beduidend lager in Biodivers dan in het controlesysteem. Hiermee is het basisidee van het project “Biodivers” ook voor het eerst onderbouwd met waarnemingen. Dit biedt bovendien rechtstreekse aanknopingspunten voor het inzetten van functionele agrobiodiversiteit. Deze verschillen werden, hoewel minder sterk, in 2003 bevestigd.
Door middel van directe metingen van predatiedruk en het buitensluiten van predatoren kan zichtbaar worden gemaakt wat de bijdrage is van natuurlijke vijanden vanuit akkerranden. Een kleine pilot in zomertarwe in mei 2003 suggereert dat bodemarthropoden 66% mortaliteit onder bladluizen in graan kunnen bewerkstelligen.

Conclusie

Een gedegen analyse van de resultaten, met correcties voor jaarinvloeden, kan pas aan het einde van de 6-jarige rotatie plaatsvinden. Proeven en bemonsteringen zullen daarom tot en met 2005 doorlopen. Toch geven de jaarlijkse bemonsteringen nu al een goede indruk van de dynamiek van insectenpopulaties. Pilots van predatieproeven en buitensluit-experimenten tonen het relatieve belang aan van roofvijanden voor de onderdrukking van plagen. De huidige opzet op een bedrijfsschaal van ruim 20 hectare over een integraal systeem van 6 gewassen is volstrekt uniek in de wereld.